De Cock en de smekende dood Albert Cornelis Baantjer Inspector De Cock #19 Twee heren uit Amsterdamse hogere kringen worden vermoord in de flat van een callgirl. Albert Cornelis Baantjer De Cock en de smekende dood 1 Op de met fraai houtsnijwerk versierde kansel van de oude Westerkerk in Amsterdam, stond een lange, statige dominee. Een schuchter zonnestraaltje viel schuins uit een hoog raam en dartelde speels over zijn glanzende toga. De dominee verschikte iets aan zijn gewaad. Met precieze bewegingen zette hij een hoornen bril op zijn neus en keek naar de schare onder hem. Een hautaine blik. Hij bracht zijn hoofd iets naar achteren. ‘Het tekstwoord voor vandaag,’ sprak hij met geoefende stem, ‘komt uit het Bijbelboek Jesaja, hoofdstuk drieënveertig, vers één… Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt Mijn.’ De woorden resoneerden tegen het klankbord van de kansel en gleden gedragen over de hoofden van de aanwezigen. Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau in de Amsterdamse Warmoesstraat zat wat onwennig in een houten bank. Het was lang geleden dat hij een kerk had bezocht. Hoelang? Hij herinnerde zich, dat hij als kind naast zijn oude, in klederdracht gestoken grootvader zat en op een pepermuntje zoog. Hij knoopte zijn regenjas los, trok de wollen sjaal van zijn hals en drapeerde die op zijn hoed naast hem op de bank. Vledder, aan de andere kant van hem, bewoog zich wat onrustig. ‘Wat moeten we hier doen?’ Zijn stem klonk geprikkeld. De Cock keek hem van terzijde quasi-verwonderd aan. ‘Een kerkdienst bijwonen. Er wordt een kind gedoopt.’ Vledder snoof. ‘En moet ik daarvoor op mijn vrije zondag in dienst komen?’ De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Wij zijn uitgenodigd.’ Op het gezicht van Vledder verscheen een ongelovige trek. ‘Om een doopplechtigheid bij te wonen?’ vroeg hij, luider dan zijn bedoeling was. De Cock bracht zijn wijsvinger voor zijn lippen. Hij wees verholen omhoog naar de kansel. ‘Het is onchristelijk om tijdens het uitdragen van Gods Woord te storen,’ sprak hij berispend. Vledder kneep zijn lippen samen. ‘Ik ben een heiden,’ siste hij tussen zijn tanden. De Cock reageerde niet. Hij zakte wat onderuit, zijn knieën tegen het schot. De galmende klanken van de dominee voerden hem naar een lichte sluimer. Hij had als kind al moeite om tijdens de kerkdienst wakker te blijven. Hij kneep zijn ogen even stijf dicht en schudde de sluimer van zich af. Na een korte preek daalde de dominee van de kansel en schreed naar het doopvont. Een schare kinderen omringde hem. Uit de consistoriekamer kwam een grijze man in een onberispelijk zwart kostuum. Op zijn rechterarm droeg hij een baby in een lang, wit zijden gewaad. Het kind produceerde behaaglijke kir- en tutgeluidjes. Ze wekten een hoorbare vertedering bij de mensen in de banken. De man in het onberispelijke zwart gaf het kind wat onhandig over aan een knappe jonge blonde vrouw, die naast de dominee bij het doopvont stond. Vledder stootte De Cock met zijn elleboog aan. ‘Wie is dat kind?’ De grijze speurder antwoordde niet. De dominee legde zijn in het water gedoopte wijs- en middelvinger op het voorhoofdje van de baby. ‘Albert Cornelis,’ sprak hij plechtig, ‘ik doop u in de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest.’ ‘Wie is dat kind?’ herhaalde Vledder dwingender. De Cock antwoordde zacht: ‘Je hebt het gehoord… Albert Cornelis… kleinzoon van die grijze heer in het zwart.’ ‘En wie is dat?’ De Cock glimlachte. ‘In zijn profane hoedanigheid… ik bedoel, als hij geen kinderen ten doop voert, directeur van de IJsselsteinse Bank aan de Keizersgracht. Zijn naam luidt Albert Cornelis Vanderbruggen. De baby is naar hem vernoemd.’ ‘En door hem zijn wij uitgenodigd?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Niet direct.’ ‘Door wie dan wel?’ Orgelklanken dreunden op hen neer. De kerkgangers stonden op. Het geluid ritselde door de kerk. Uit volle borst zong De Cock met de gemeente mee: God zal zijn waar-heid nim-mer kren-ken, maar eeu-wig Zijn Ver-bond ge-den-ken. Zijn Woord wordt al-toos trouw vol-bracht tot in het dui-zend-ste ge-slacht. ’t Ver-bond met A-bra-ham, Zijn vrind, be-ves-tigt Hij van kind tot kind. Vledder keek zijn oude leermeester van terzijde aan. De kracht van de welluidende bariton verbaasde hem. Hij had De Cock nog nooit horen zingen. Toen de orgelklanken waren verstomd en de gemeente weer was gezeten, boog de grijze speurder zich naar hem toe. ‘De heer Vanderbruggen heeft dreigbrieven ontvangen,’ fluisterde hij. ‘Van wie?’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Ik weet er nog te weinig van. Vanmorgen belde commissaris Buitendam mij thuis op. Hij was op zijn beurt benaderd door meester Schaaps.’ ‘De officier van justitie?’ De Cock knikte. ‘De heer Vanderbruggen had zich tot hem gewend met een dringend verzoek tot bescherming. Er was gedreigd dat men het kind zou ontvoeren.’ Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘De dopeling?’ ‘Ja.’ ‘Hier?’ De Cock schoof knikkend zijn onderlip vooruit. ‘Tijdens de kerkdienst. Ik heb nauwelijks tijd gehad om iets te organiseren. Na een heftige strijd met de brigadier-wachtcommandant kon ik beslag leggen op tien man. Acht agenten surveilleren rond de kerk en bij de baby in de consistoriekamer staan naast de koster en zijn vrouw twee levensgrote dienders.’ Vledder schudde vertwijfeld zijn hoofd. ‘Kidnapping,’ hijgde hij, ‘tijdens de doop.’ In zijn stem trilde ongeloof en verbijstering. Het orgel strooide zware klanken over hen uit en de gemeente zette het slotlied in. De Cock zong niet mee. Zijn scherpe blik gleed langs de ruggen voor hem. De voorste banken, zo schatte hij, waren volledig bezet door familieleden, vrienden en kennissen van de bankdirecteur. Uiterst links, in jacket en grijze streepjesbroek, ontwaarde hij de nietige gestalte van meester Schaaps. Het verbaasde hem dat de officier van justitie persoonlijk aanwezig was. Ongebruikelijk. Hoewel het Wetboek van Strafrecht hem bestempelde tot de absolute leider van het onderzoek, schitterde hij, zelfs bij de meest indringende moordzaken, door afwezigheid. De Cock grinnikte. Het deerde hem maar weinig. Hij had in zijn lange loopbaan als rechercheur zo veel als doenlijk zijn eigen weg gezocht… meestal tegen de bevelen en aanwijzingen van commissarissen en officieren van justitie in. Zijn blik dwaalde naar de mensen in de andere banken. Hij zocht naar een afwijking van het beeld dat hij van de trouwe kerkganger kende… naar een dissonant in de vroom zingende schare. Die was er niet. Nadat de statige dominee met wijdgespreide armen de zegen had uitgesproken, stelde de heer Vanderbruggen zich met zijn dochter en schoonzoon onder de kansel op. Van een afstandje keek De Cock in de gezichten. Buiten de officier van justitie was er niemand die hij kende. Hij beduidde Vledder te blijven staan en liep snel naar de consistoriekamer. De beide dienders waren waakzaam en de baby lag onder het toeziend oog van de vrouw van de koster boven een zachtblauw dekentje met roze wangetjes te glunderen. Het stelde hem gerust. Hij sjokte tevreden terug naar Vledder. Toen de laatste handen waren geschud, traden de beide mannen wat schuchter naar voren. De Cock maakte een kleine buiging voor de jonge vrouw. Onderwijl nam hij haar nauwkeurig op. Ze was mooi, stelde hij vast, uitzonderlijk mooi. Maar op het fraai gesneden gelaat lag een droeve trek. De lichtbruine ogen glansden niet en de paarsblauwe kringen werden door een geraffineerde make-up nauwelijks gecamoufleerd. ‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij somber. ‘De Cock… met ceeooceekaa.’ Hij wenkte opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie.’ Ze staarde verward van De Cock naar Vledder en terug. ‘Rechercheurs van politie?’ De Cock knikte traag. Hij zag hoe de jonge vrouw onder haar make-up verbleekte. Ze wankelde. Haar ogen begonnen te draaien. Schuin viel ze tegen de jongeman naast haar en zakte uit zijn armen op de vloer. De Cock knielde geschrokken bij haar neer. Met de rug van zijn hand testte hij de warmte van haar wangen. Terwijl hij haar hoofd ondersteunde, keek hij omhoog naar Vledder. ‘Waarschuw onmiddellijk de ambulance.’ Het klonk als een bevel. ‘Hoe is het nu met haar?’ Vledder maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Daar valt nog weinig van te zeggen. Ze is in een shocktoestand opgenomen in het Wilhelmina Gasthuis, afdeling neurologie. Volgens een arts die ik daar sprak, is ze ook lichamelijk erg verzwakt.’ ‘Hoe kan dat?’ Vledder trok zijn schouders op. ‘Het zal verband houden met haar psychische toestand. Vanuit het ziekenhuis ben ik naar de pastorie van de Westerkerk gegaan. Ik had aan de vrouw van de koster beloofd dat ik nog even terug zou komen. Ze was erg geschrokken. Ze vertelde mij dat de doopplechtigheid al eens een keer was uitgesteld wegens ziekte van mevrouw La Croix.’ ‘La Croix?’ Vledder knikte. ‘Zo heet ze nu. Haar man is Henri la Croix. Ze zijn ongeveer anderhalf jaar getrouwd.’ ‘Gelukkig?’ ‘Volgens de vrouw van de koster was er op het huwelijk niets aan te merken. Het paar maakte een tevreden indruk. Ze kwamen trouw elke zondag in de kerk. Pas na de geboorte van het kind kwam daar verandering in. Henri verscheen vaak alleen. Toen de vrouw van de koster eens belangstellend informeerde, vertelde Henri dat zijn vrouw hun huis niet meer durfde te verlaten. Ze leefde voortdurend in angst dat er iets met haar kind zou gebeuren. Ze sliep vaak nachten niet.’ ‘Waar wonen ze?’ ‘In een villa aan de Churchilllaan.’ De Cock kauwde op zijn onderlip. ‘Vreemd. Als mevrouw La Croix weer iets aan de beterende hand is, moeten we eens met haar praten. Er moet toch een grond zijn voor die angst?’ Vledder schoof een stoel bij. ‘Die dreigbrieven?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Die dreigbrieven zijn pas van de laatste dagen. En de baby is al vijf maanden oud.’ Hij schoof de lade van zijn bureau open en nam daaruit twee witte enveloppen. ‘Ik heb ze van de heer Vanderbruggen gekregen. De brieven zijn ook aan hem gericht. Het was een wat chaotische toestand in de kerk. Ik heb maar een paar woorden met de bankdirecteur kunnen wisselen. Hij was door het gebeurde erg overstuur en ik was eerlijk gezegd blij dat hij met zijn schoonzoon en de baby zo snel mogelijk uit Amsterdam naar Laren vertrok. Daar woont hij. Ik heb zijn auto door twee surveillancewagens laten escorteren. Meer kon ik niet doen. Ik heb uiteraard de politie in Laren op de hoogte gebracht. Zij zullen de komende dagen een oogje in het zeil houden.’ Vledder bekeek de enveloppen nauwkeurig. ‘Gewoon met de post verzonden,’ stelde hij vast. ‘Het stempel is van Amsterdam.’ Hij keek op. ‘Heb je de brieven met jodiumdampen laten behandelen?’ De Cock knikte. ‘Ik ben ermee op het hoofdbureau bij de Technische Dienst geweest. Er werden in de jodiumdampen enige zeer bruikbare vingerafdrukken op het papier zichtbaar. Ik moet ze uiteraard nog verifiëren, maar ik neem aan dat ze van de heer Vanderbruggen zijn.’ ‘Handschrift?’ ‘Nee, de brieven zijn getypt. Een vrij moderne letter. Het schrift… de aanslag is zo constant, dat ik er vrijwel van overtuigd ben dat er een elektrische machine is gebruikt.’ ‘Hoeveel geld wordt er gevraagd?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Er wordt helemaal niet om geld gevraagd. Er wordt alleen maar aangekondigd dat de baby zal worden gekidnapt.’ ‘In de kerk?’ De Cock wuifde naar de enveloppen. ‘Lees maar.’ In zijn stem klonk ergernis. ‘Ik kan er geen afpersing uit distilleren.’ Vledder nam de brieven uit de enveloppen en hield ze tegen het licht. Er was geen briefhoofd, geen watermerk. Toen de jonge rechercheur de brieven had gelezen, vouwde hij ze op en schoof ze terug in de enveloppen. ‘Keurig Nederlands,’ sprak hij toonloos. De Cock stoof op. Zijn gezicht zag plotseling rood. ‘Keurig… beschaafd… foutloos en… ongerijmd.’ Vledder keek hem verrast aan. De plotselinge reactie verbaasde hem. ‘Ongerijmd?’ De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Heb jij ooit wel eens van een kidnapper gehoord die zijn daad van tevoren aankondigt… zo dat mooi op tijd de politie kan worden gewaarschuwd?’ ‘Je bedoelt?’ De Cock wierp de brieven met een wrevelig gebaar in de laden van zijn bureau. Hij klemde zijn lippen op elkaar. Zijn gezicht was een strak masker. ‘Ik heb het onzalige gevoel dat iemand een lugubere grap met ons uithaalt.’ Vledder stond van zijn stoel op. ‘Wat heeft dat voor zin,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Ik voel er waarachtig weinig voor om op mijn vrije zondag voor joker te spelen.’ De Cock reageerde niet. Hij staarde voor zich uit. Het getekende gelaat van de knappe mevrouw La Croix drong zich aan hem op. ‘Waarom,’ sprak hij bijna fluisterend, ‘raakt een jonge vrouw in een shocktoestand als twee simpele dienaren van het recht zich uiterst vriendelijk aan haar voorstellen?’ 2 Commissaris Buitendam, de lange statige politiechef van het bureau Warmoesstraat, wuifde met een slanke hand naar de stoel voor zijn bureau. Zijn altijd wat bleek gezicht stond streng. ‘Ga zitten, De Cock.’ De grijze speurder schudde resoluut zijn hoofd. ‘Ik blijf liever staan… dan duurt ons onderhoud misschien wat korter.’ Op het gelaat van de commissaris verscheen een lichte blos. De dialoog tussen hem en De Cock had altijd een spanningsveld van wantrouwen. De grijze speurder was voortdurend beducht voor beknotting van zijn ambtelijke vrijheid. De commissaris maakte een berustend gebaartje. ‘Zoals je wilt,’ sprak hij stijfjes. Hij zweeg even, speelde met een potlood in zijn hand. ‘Ik heb je laten roepen, De Cock.’ De Cock keek hem wat verholen aan. ‘Anders stond ik hier niet,’ reageerde hij laconiek. De commissaris kuchte. ‘Meester Schaaps, onze officier van justitie, heeft mij benaderd. Hij is bijzonder ontstemd over jouw optreden gistermorgen in de kerk.’ De Cock keek verrast op. ‘Ontstemd?’ Commissaris Buitendam knikte heftig. ‘Onze officier van justitie is zeer begaan met het lot van mevrouw La Croix. Hij kent haar uit haar kinderjaren. Hij is al een eeuwigheid bevriend met haar vader.’ ‘Vanderbruggen, de bankdirecteur.’ ‘Inderdaad, meester Schaaps heeft mij laten weten dat wanneer de toestand van mevrouw La Croix niet snel verbetert, hij overweegt om onze hoofdcommissaris te verzoeken disciplinaire maatregelen tegen jou te nemen wegens onheus gedrag.’ De Cock grinnikte ongelovig. ‘Onheus gedrag… die vent is gek.’ De commissaris kwam met een ruk uit zijn stoel overeind. ‘ Ik verbied je,’ riep hij streng, ‘om zo over onze officier van justitie te spreken. Dat is onbetamelijk. Volgens meester Schaaps raakte mevrouw La Croix in de Westerkerk in coma nadat jij iets tegen haar had gezegd.’ De Cock spreidde zijn beide handen in onschuld. ‘Ik stelde mij aan haar voor. Meer niet. Onmiddellijk daarna ging ze sierlijk onderuit.’ Commissaris Buitendam sloeg met beide handen op zijn bureau. ‘Dat had niet mogen gebeuren.’ ‘Wat niet?’ ‘Dat jij je voorstelde.’ De Cock schudde wanhopig zijn hoofd. ‘Ik word op zondagmorgen in allerijl naar de Westerkerk gedirigeerd omdat daar een dopelingetje zal worden geroofd… en ik mag mij niet aan de moeder van het kind voorstellen?’ Zijn stem beefde van onbegrip. ‘Mevrouw La Croix wist niet dat de politie was ingelicht,’ sprak hij mat. De Cock kneep zijn ogen iets samen. ‘Wist ze dat er was gedreigd haar kind te ontvoeren?’ Buitendam schudde zijn hoofd. ‘Ze wist niets.’ ‘Waarom niet?’ De commissaris zuchtte diep. ‘Men achtte het beter haar niet in te lichten.’ De Cock grijnsde breed. ‘Welke idioot heeft dat bedacht?’ Het gezicht van Buitendam kleurde rood. ‘Meester Schaaps… hij wenste rekening te houden met de labiele gezondheidstoestand van mevrouw La Croix.’ De Cock voelde hoe de woede in zijn aderen sloop. ‘Hij was toch in de Westerkerk… de officier van justitie? Hij heeft mij gezien. Waarom lichtte hij mij niet in? Of is hij in zijn heilige hooghartigheid te voornaam om op een zondag met een gewone rechercheur te spreken?’ Hij zweeg even, stak gebarend zijn wijsvinger op. ‘En zeg hem uit mijn naam: als iemand het juiste instinct heeft om een kind te beschermen… dan is het de moeder.’ Commissaris Buitendam brieste. Zijn neusvleugels trilden. Een moment leek hij alle waardigheid te hebben verloren. ‘Ik… ik zeg hem niets uit jouw naam!’ brulde hij. De Cock schonk hem een milde glimlach. ‘Doe het toch maar.’ Buitendam sprong overeind. Hij strekte zijn rechterarm naar de deur. ‘Eruit!’ De Cock ging. Vledder keek hem glimlachend aan. ‘Was het weer zover? Het wordt tijd dat commissaris Buitendam een rustige post aan het hoofdbureau krijgt. Bij jou hier in de Warmoesstraat haalt hij zijn pensioen niet.’ De Cock wreef over zijn nek. Zijn woede ebde langzaam weg. Zijn gelaat als dat van een droeve bokser, fleurde op. Rond zijn brede mond dartelden weer vrolijke accolades. Hij tikte met zijn dikke wijsvinger op de stadskalender aan de muur. ‘Men zou door al die ellende,’ sprak hij lachend, ‘bijna vergeten dat vandaag de lente begint.’ Hij zwaaide naar Vledder. ‘Heb je het ziekenhuis al gebeld?’ ‘Ja.’ ‘En?’ ‘Mevrouw La Croix knapt weer aardig op. Men wil haar nog een paar dagen in observatie houden. Dan mag ze weer naar huis.’ ‘Verhoren?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Dat achtte de behandelende arts niet raadzaam. Hij wilde niet het risico nemen dat ze opnieuw in een shocktoestand geraakte.’ De Cock knikte begrijpend. ‘En de baby?’ Vledder glimlachte. ‘Die ligt te kraaien in zijn bedje.’ Hij wees naar de telefoon. ‘Ik heb vanmorgen al wat afgebeld. Ik heb eerst met onze collega’s in Laren gesproken. Er heeft zich tot nu niets bijzonders voorgedaan. Voorlopig zullen ze nog een verscherpte surveillance toepassen. Daarna heb ik het huis van de heer Vanderbruggen gebeld. Ik kreeg een vrouw aan de lijn. Ze zei dat met de baby alles prima in orde was. Hij had zijn flesje gekregen en lag vriendelijk te doezelen.’ ‘Wat was dat voor een vrouw?’ Vledder trok zijn schouders op. ‘Ik denk dat ze bij Vanderbruggen in dienst is. Ze sprak over “meneer”. Toen ik hem aan het toestel vroeg, zei ze dat “meneer” er niet was. Gisteravond om kwart voor zeven had hij het huis verlaten om zijn dochter in het ziekenhuis te bezoeken. Hij was niet teruggekomen.’ De jonge rechercheur keek naar De Cock op. ‘En weet je wat ik vreemd vind?’ ‘Nou?’ ‘Hij is ook niet op de bank.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe weet je dat?’ De jonge rechercheur tikte met zijn wijsvinger op de beide dreigbrieven op zijn bureau. ‘Die heb ik vanmorgen uit jouw lade gehaald. Om de prenten, die met de jodiumdampen zichtbaar werden te verifiëren, heb ik de vingerafdrukken van Vanderbruggen nodig. Daarom wilde ik een afspraak met hem maken… ook om eens wat uitgebreider op de zaak in te gaan. Iemand van de bank zei mij dat Vanderbruggen er nog niet was. Toen ik aandrong en vroeg hoe laat hij werd verwacht, werd ik doorverbonden.’ Hij zweeg even voor het effect. ‘En raad eens wie ik aan de lijn kreeg?’ ‘Geen idee.’ ‘Henri la Croix.’ ‘De schoonzoon.’ ‘Precies. Het schijnt, dat hij een belangrijke functie op die IJsselsteinse Bank bekleedt.’ ‘Wat zei hij?’ ‘Hij wist ook niet waar Vanderbruggen was. Het verbaasde hem wel dat hij niet was verschenen.’ De Cock wreef over zijn brede kin. ‘Heb je hem gezegd dat Vanderbruggen ook niet in Laren was teruggekeerd?’ Vledder knikte heftig. ‘Zeker. Dat heb ik gezegd. Maar daar was hij niet zo van onder de indruk. Het gebeurde volgens Henri la Croix wel vaker dat de heer Vanderbruggen de nacht niet in huis doorbracht.’ ‘Liefjes?’ Vledder glimlachte fijntjes. ‘Ik wilde niet zo indiscreet zijn om daar onmiddellijk naar te vragen.’ De Cock schudde zijn hoofd. Zijn grove, brede gezicht lag in een ernstige plooi. ‘Ik ben het niet helemaal met je eens. Het is nu eenmaal ons beroep. We worden er voor betaald om indiscreet te zijn.’ ‘Als het onverhoopt nodig mocht blijken, kunnen we de seksuele escapades van de heer Vanderbruggen altijd nog nader bezien,’ sprak Vledder geringschattend. ‘Ik vond het niet zo belangrijk. Er is toch niets gebeurd. Meneer de directeur heeft besloten een vrije dag te nemen… een baaldag… so what?’ De Cock plukte nadenkend met zijn duim en wijsvinger aan zijn onderlip. Na enkele seconden strekte hij zijn rechterarm naar de jonge rechercheur uit. ‘Bel nog eens met het ziekenhuis en vraag of de heer Vanderbruggen gisteravond werkelijk bij zijn dochter op ziekenbezoek is geweest. Je moet het proberen, misschien dat de begeleidende arts een kort telefoongesprek met mevrouw La Croix wil toestaan.’ Vledder knikte begrijpend. Zijn leermeester stond op van zijn stoel en begon in de voor hem typische slenterpas door de recherchekamer te stappen. Hij deed dat graag. In de cadans van zijn tred lieten zijn gedachten zich gemakkelijker ordenen. Het plotselinge verdwijnen van de bankdirecteur zinde hem niet. Hij had het vreemde, onbehaaglijke gevoel dat hij aan het begin stond van een reeks macabere gebeurtenissen. Het benauwende daarbij was, dat hij nog zo weinig wist… alles was nog zo vaag… zo ongrijpbaar… een beeld zonder contouren. Onbegrijpelijke brieven, een doopplechtigheid en een bankdirecteur die niet op zijn bureau verscheen. Was er een samenhang? Hij kneep zijn ogen even dicht. Ver weg, op de bodem van zijn waarneming hoorde hij Vledder praten. Hoewel de woorden hem niet bereikten, trilden de emoties in de stem van de jonge rechercheur op de gevoelige uiteinden van zijn zenuwen. Toen Vledder de hoorn had neergelegd, kwam De Cock naderbij. De jonge rechercheur zag er geschrokken uit. Hij zag bleek en op zijn bovenlip parelden kleine zweetdruppels. ‘Als meester Schaaps dit hoort,’ sprak hij nerveus, ‘staat ons nog wat te wachten.’ ‘Hoezo?’ Vledder wees naar de telefoon op zijn bureau. ‘Dit gesprek komt haar gezondheid beslist niet ten goede. Mevrouw La Croix was hevig geschokt. Ze had al van haar man vernomen dat haar vader vanmorgen niet op de bank was verschenen. Ze maakte zich daar ernstige zorgen over. De heer Vanderbruggen was altijd ruim op tijd aanwezig. Zonder mankeren. Ze kon zich niet herinneren dat haar vader ooit een minuut te laat aan zijn bureau zat.’ ‘Hij was op ziekenbezoek?’ Vledder knikte. ‘Hij was er… gelijk met haar man. De heer Vanderbruggen ging echter al voor het einde van het bezoekuur weg. Hij moest naar een afspraak, zei hij, in verband met zekere brieven die hij had ontvangen.’ ‘Wist zij wat voor brieven dat waren?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Toen ik haar dat vroeg, raakte ze over haar toeren. Het was door de telefoon duidelijk te horen. Haar stem sloeg over. Vraag het Henri, schreeuwde ze wanhopig, vraag het Henri.’ Het bijna vierkante vertrek ademde een geur van betrouwbare degelijkheid. Diepe lederen fauteuils leunden tegen het decor van een dofglanzende eikenhouten lambrizering. Door de zwaar getraliede ramen viel een diffuus licht. Hoog, aan dikke goude koorden hing in donkere tinten de beeltenis van een late vijftiger met een strenge blik. De Cock bekeek het schilderij aandachtig. Hij ontdekte er de kenmerken van de Amsterdamse School in. Henri la Croix glimlachte beleefd. ‘De grootvader van de heer Vanderbruggen,’ expliceerde hij, ‘de stichter van deze bank.’ De Cock liet zich in een van de fauteuils zakken. Hij legde zijn oude hoedje naast zich op de vloer. Daarna leunde hij wat achterover en nam de jongeman voor zich nauwkeurig op. Hij was onberispelijk gekleed in een donkerblauw kostuum met een wit overhemd en een parelgrijze das. Het gitzwarte haar was zonder scheiding strak naar achteren gekamd. De huid van zijn gelaat was wat getint. Hij maakte een rustige, ontspannen indruk. Maar de donkerbruine ogen stonden waakzaam. De grijze speurder keek hem vriendelijk aan. ‘Het verdwijnen van uw schoonvader heeft, zo vinden wij, een ernstig karakter gekregen. Uw vrouw vertelde ons dat hij gisteravond nog voor het einde van het bezoekuur afscheid nam, in verband met een afspraak die hij had.’ Het gezicht van Henri la Croix verstrakte. ‘U hebt haar verhoord?’ vroeg hij verbolgen. De Cock schudde zijn hoofd. ‘Het was geen verhoor. We hebben een kort telefoongesprek met haar gevoerd. Meer niet.’ ‘Waarom?’ De Cock glimlachte. ‘We wilden weten of de heer Vanderbruggen inderdaad op ziekenbezoek was geweest.’ Henri la Croix stak zijn kin iets naar voren. ‘Dat had u ook aan mij kunnen vragen.’ De Cock knikte instemmend. ‘Maar het interesseerde ons ook hoeveel uw vrouw van de dreigbrieven wist.’ Henri la Croix boog zich met een ruk naar voren. ‘Stella wist niets. Absoluut niets. Nadat hij die brieven had ontvangen, heeft mijn schoonvader contact opgenomen met meester Schaaps en die vond het beter om Stella voorlopig niet in te lichten. Ik dacht dat de officier van justitie u daarover had geïnformeerd?’ De Cock negeerde de vraag. ‘Uw vrouw vertelde ons dat de afspraak die de heer Vanderbruggen had, verband hield met zekere brieven die hij had ontvangen.’ Hij keek de jongeman scherp aan. ‘De dreigbrieven?’ Henri la Croix maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Dat weet ik niet. Ik zat in het ziekenhuis al aan Stella’s bed toen mijn schoonvader binnenkwam en hij is zeker een kwartier voor mij vertrokken. Ik heb er niet over kunnen spreken.’ ‘Maar u neemt het aan?’ Henri la Croix trok zijn schouders op. ‘Het ligt voor de hand,’ antwoordde hij wat onwillig. ‘Ik denk dat hij het woord “brieven” noemde om mij in te lichten.’ ‘Hebt u enig idee met wie hij die afspraak had… hoe die afspraak tot stand was gekomen?’ ‘Nee.’ De Cock boog zich iets naar hem toe. Rond zijn mond dansten vriendelijk accolades. ‘De heer Vanderbruggen is toch vertrouwelijk met u?’ Henri la Croix knikte traag. ‘In zakelijk opzicht… zeker. In de privésfeer is hij veel geslotener. Ik denk toch dat het simpele feit dat ik met zijn dochter ben getrouwd, hem ervan weerhoudt om mij… eh, bijvoorbeeld…. zijn… eh, erotische relaties te openbaren.’ ‘Die zijn er?’ Henri la Croix knikte nadrukkelijk. ‘Zeker.’ ‘Kent u ze?’ Henri la Croix schudde zijn hoofd. ‘Ik zei u toch al… op dat punt was hij met mij zeker niet vertrouwelijk.’ De Cock gebaarde achteloos. ‘U kunt toch uit andere bronnen…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Hebt u enig idee van wie die vreemde dreigbrieven komen?’ ‘Nee… geen idee.’ ‘Hebt u ze gezien?’ ‘Ook niet.’ De Cock keek hem verwonderd aan. ‘Ze hadden toch betrekking op uw kind… uw kind zou worden ontvoerd?’ Henri la Croix kwam uit zijn fauteuil omhoog. De vragen van de oude rechercheur maakten hem duidelijk onrustig. Hij zwaaide heftig met zijn armen. ‘Ik weet ook niet wat die ouwe in zijn schild voert.’ ‘U bedoelt de heer Vanderbruggen?’ Henri la Croix boog zich naar hem over. ‘Hij had mij toch thuis kunnen bellen? Ik heb daar de hele middag zitten werken. Hij had ook het tijdstip van de afspraak een uur kunnen verschuiven. Dan was er tenminste tijd geweest voor overleg. Maar nee… de grote man moest het weer alleen doen.’ De Cock beluisterde een ondertoon van wrevel. ‘Ik stel voor dat wij per telex, voorlopig nog landelijk, de opsporing van de heer Vanderbruggen gaan verzoeken.’ Henri la Croix maakte een afwerend gebaar. ‘Nee, nee,’ riep hij geschrokken, ‘nog niet! Dat bereikt ongetwijfeld de pers… de gevolgen kunnen voor de bank fataal zijn. Directeur verdwenen… dat schaadt het aanzien… de betrouwbaarheid… die…’ In een hoek van het vertrek, op een tafeltje, rinkelde de telefoon. Henri la Croix liep er driftig heen, nam de hoorn op en luisterde. ‘Het is voor u.’ Vledder kwam overeind om de hoorn van La Croix over te nemen. Zonder iets te zeggen, luisterde hij gespannen. Het duurde zeker een minuut. Zijn gezicht verbleekte. Toen legde hij de hoorn op het toestel terug. ‘We moeten komen,’ sprak hij hees. ‘De heer Vanderbruggen is gevonden.’ De Cock keek hem geschrokken aan. ‘Dood?’ De jonge rechercheur knikte traag. ‘Vermoord.’ 3 Vledder manoeuvreerde de oude politie-Volkswagen met grote voortvarendheid door het drukke verkeer van de Amsterdamse binnenstad. Vanaf de Dam, langs het gebouw van Peek & Cloppenburg, draaide hij links het Damrak op. Voor de ingang van De Bijenkorf kon hij maar net een plotseling overstekende vrouw ontwijken. Even verder bij het Beursplein, blokkeerde een gigantische vrachtwagen zijn weg. De jonge rechercheur remde krachtig en drukte wild op de claxon. De Cock, die wat onderuitgezakt naast hem zat, schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Doe maar kalm aan,’ sprak hij mild bestraffend. ‘Dood is dood. Het maakt voor onze heer Vanderbruggen niet veel meer uit of wij nu vijf minuten eerder of later bij zijn lijk staan.’ Vledder maakte een wanhoopsgebaar. ‘Die wagen mag daar niet staan,’ riep hij fel. ‘Hij zet het hele verkeer vast.’ De Cock drukte zich wat omhoog. ‘Waar gaan we eigenlijk heen?’ ‘Naar de Molenwijk.’ De grijze speurder keek verrast naar hem op. ‘Molenwijk?’ vroeg hij ongelovig. Vledder knikte nadrukkelijk. ‘Bovenkruier 387… een flat.’ ‘Dat is toch Amsterdam-Noord?’ ‘Inderdaad… het ligt duidelijk buiten het district van ons politiebureau aan de Warmoesstraat. Maar het was de uitdrukkelijke wens van de officier van justitie, dat wij het onderzoek naar de moord op de heer Vanderbruggen zouden overnemen.’ De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip. ‘Meester Schaaps,’ mompelde hij. De vrachtwagen reed verder en Vledder zette de Volkswagen weer in beweging. Hij trok zijn schouders wat op. ‘Ik begrijp het ook niet helemaal,’ sprak hij aarzelend. ‘Normaal gesproken zou de moord door bureau Waddenweg behandeld moeten worden of door de Groep ED{Groep Ernstige Delicten; vroeger Moordbrigade.}.’ Verontschuldigend voegde hij daaraan toe: ‘Buitendam was zo geëmotioneerd, dat ik maar niet verder heb gevraagd.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Had je hem persoonlijk aan de lijn?’ ‘Ja. Het schijnt dat men stad en land naar ons heeft afgebeld… tot Schaaps op de gedachte kwam dat wij wel eens in de IJsselsteinse Bank konden zijn.’ ‘Paniek.’ Vledder grinnikte. ‘Daar lijkt het op.’ Aan het eind van het Damrak reden ze rechts de Prins Hendrikkade op en raasden naar de ingang van de IJtunnel. De Cock keek schuin omhoog. ‘Je had beter de Coentunnel kunnen nemen. Dit rijdt om.’ Vledder keek grijnzend op hem neer. ‘Dood is dood,’ reageerde hij spottend. ‘Het maakt voor onze heer Vanderbruggen niet veel meer uit of…’ De Cock drukte met de toppen van zijn middelvingers zijn beide oren dicht, glimlachte en zweeg. Op de gaanderij voor de toegangsdeur van flat 387 stond een lange jonge diender. Zijn uniformpet hing nonchalant achter op zijn hoofd. Toen hij de grijze speurder in het oog kreeg, liep hij op hem toe. ‘Ik ben blij dat u er bent,’ riep hij opgelucht. ‘Ik ben op het laatst maar buiten gaan staan.’ Hij duimde over zijn rug. ‘Binnen, alleen met zo’n dooie vent…’ De Cock keek hem aan. ‘Ben jij hier de enige politieman?’ De jonge diender knikte. ‘Hoofdinspecteur Westerhof was hier met rechercheur IJpinga van bureau Waddenweg.’ ‘Hebben ze al wat gedaan?’ De jongeman schudde zijn hoofd. ‘Daar zijn ze niet aan toe gekomen. Toen de hoofdinspecteur de officier van justitie op de hoogte bracht, kreeg hij onmiddellijk de opdracht om alles onaangeroerd te laten en te wachten tot u kwam. Dat hebben ze ook gedaan. Maar toen het wat lang duurde, hebben ze mij hier gelaten en zijn zij weggegaan. Ze hadden duidelijk de smoor in.’ De Cock knikte. ‘Daar kan ik inkomen. Ik geef ook mijn werk niet graag uit handen. Ik zal wel contact met hen opnemen. Is de TOHD{Technische Opsporings en Herkenningsdienst, waarin opgenomen de Fotografische en Dactyloscopische Dienst.} al gewaarschuwd… en de schouwarts?’ ‘Ik dacht van niet.’ De Cock glimlachte vriendelijk. ‘Wil jij het doen?’ ‘Zeker.’ De jonge agent stapte langs de beide rechercheurs de gaanderij af. De Cock slenterde naderbij en nam de toegangsdeur van de flat in ogenschouw. De sponningen waren gaaf en het slot leek hem geheel intact. Ook de ramen vertoonden geen sporen van braak of verbreking. Voorzichtig duwde hij de deur open en betrad een ruime hal. Tegen een muur van schoon metselwerk stond een fraai bewerkte eikenhouten garderobekast. Aan een houten pen hing een slordig opgehangen antracietgrijze herenjas. Naast de kast op de betegelde vloer lag een zwarte hoed, met de witzijden voering naar boven. De grijze speurder hurkte erbij neer. In de rand stonden initialen. Hij las hardop: ‘Aaceevee.’ Vledder boog zich over hem heen. ‘Albert Cornelis Vanderbruggen… hij moet nogal gehaast zijn binnengekomen.’ De Cock knikte traag. Hij kwam langzaam uit zijn gehurkte houding omhoog en drukte een op een kier staande binnendeur verder open. Het gunde hun een blik in een rechthoekig, modern gemeubileerd vertrek. Behoedzaam schuifelden ze de kamer binnen. Ongeveer in het midden, in de lichtkring van een roze schemerlamp, lag op het witte berbertapijt het lichaam van een man. De Cock bleef op enige afstand staan en nam het beeld scherp in zich op. Zijn lange rechercheloopbaan had hem met vele slachtoffers van misdaad geconfronteerd. Hij had in de loop der jaren een scherp gevoel voor houdingen en situaties ontwikkeld… een extra zintuig dat storende dissonanten onmiddellijk registreerde. Hij trad omzichtig naderbij. Het lichaam van Vanderbruggen lag op de linkerzijde, steunend op een gebogen arm. De beide knieën waren tot op gelijke hoogte opgetrokken. De Cock hurkte opnieuw en blikte in een paar dode grijze ogen. De mond hing halfopen. Een spoortje van geronnen bloed liep vanuit de mondhoek over de linkerwang naar beneden. Onder de kin, in het halskuiltje even boven de stijve witte boord, ontdekte hij een gat… een bijna ronde wond van meer dan een centimeter middellijn. Uitgelopen bloed had de bolle knoop van de zilvergrijze stropdas donkerrood gekleurd. Vledder hurkte naast hem neer. ‘Doodgeschoten?’ De Cock knikte vaag. Hij wees naar de ronde wond in de hals. ‘Het is mij nog niet helemaal duidelijk. Volgens mij is dit een uit-schot.’ Vledder keek hem van opzij aan. ‘Waar is dan het in-schot?’ De Cock antwoordde niet. Zijn aandacht werd getrokken door kleine wollen pluisjes op de knieën en aan de onderpijpen van de donkere streepjespantalon. Moeizaam drukte hij zich uit zijn gehurkte houding omhoog. Zijn breed, wat grof gezicht had geen expressie, maar het raderwerk van zijn denken draaide op volle toeren. Zijn blik gleed door het vertrek. Alles nam hij in zich op… het imponerende bankstel van roomwitte velours; de met zachtroze tapijt beklede wanden, de stijlvolle hoekkast met een droeve Pierrot in wit keramiek. De jonge diender stapte binnen. ‘Ze komen,’ sprak hij simpel. De Cock wees naar de dode op de vloer. ‘Wie heeft hem ontdekt?’ ‘De bewoonster.’ ‘Van deze flat?’ De diender knikte. ‘Hoofdinspecteur Westerhof heeft nog even met haar gesproken. Ik stond erbij. Ze heeft niet veel verklaard. Ze was totaal overstuur. De buren hiernaast hebben zich over haar ontfermd. Westerhof heeft wel tegen haar gezegd dat ze zich voor het geven van inlichtingen ter beschikking moest houden.’ De Cock grijnsde. ‘Dat is heel vriendelijk van Westerhof. Weet je toevallig hoe de bewoonster heet? Ik heb buiten geen naamplaatje kunnen ontdekken.’ De jonge agent trok een boekje uit de borstzak van zijn uniform. ‘Ik heb het opgeschreven… Carla van Heeteren, oud zevenentwintig jaar.’ Hij schoof zijn onderlip naar voren. ‘Het is een stuk.’ De Cock keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wat voor een stuk?’ De jongeman grinnikte wat verlegen. ‘Een stuk… een mooie meid.’ De Cock hield zijn hoofd wat schuin en friemelde aan het lelletje van zijn linkeroor. ‘O… een stuk.’ Het klonk wat afwezig. Bram van Wielingen dreunde het vertrek binnen. Hij legde zijn zware metalen koffer in een fauteuil en drukte de toegestoken hand van De Cock. ‘Je hebt mazzel,’ sprak hij hijgend, ‘ik was toevallig in de buurt.’ Hij bekeek de grijze speurder van onder tot boven. ‘Wat doe jij hier in Noord.’ In zijn stem trilde verwondering. ‘Hebben ze je eindelijk uit de Warmoesstraat geschopt?’ De Cock glimlachte. ‘Speciale opdracht van de officier van justitie.’ Van Wielingen wees op de dode. ‘Is hij dan wat bijzonders?’ De Cock trok zijn schouders op. ‘Een bankdirecteur,’ sprak hij achteloos, ‘die gisteren nog zijn kleinzoon ten doop hield.’ Bram van Wielingen bromde iets onverstaanbaars, nam een Hasselblad uit zijn koffer en monteerde een flitslicht. ‘Heb je nog bijzondere wensen?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Hier niet. Maar je zult hem ook nog op de sectietafel moeten fotograferen. Ik wil een plaatje van het in-schot. Dat mis ik nog. Ik denk dat hij van achteren is geraakt.’ Van Wielingen knikte begrijpend. Hij zakte op een knie, bracht het toestel voor zijn oog en flitste in het dode gezicht. Vledder zat wat verderop aan een kabinetje en snuffelde in papieren. De Cock liep op hem toe en tikte hem op zijn schouder. ‘Heb je patroonhulzen gevonden?’ De jonge rechercheur blikte omhoog. ‘Geen hulzen,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Ik denk dat het met een revolver is gebeurd.’ ‘En de uitgetreden kogel?’ Vledder haalde zijn schouders op. ‘Ik heb nog even gekeken, maar het is geen zoeken in al dat hoogpolig tapijt. Dat is mooi een klus voor de Technische Dienst met een detector.’ ‘Goed, maar vergeet het niet.’ ‘Nee, ik bel straks.’ De grijze rechercheur draaide zich om en begroette Ben Kreuger, die juist was binnengekomen. Ook de oude dactyloscoop reageerde verbaasd op de aanwezigheid van De Cock. ‘Ben je naar de Waddenweg geplaatst?’ vroeg hij ongelovig. De Cock schudde zijn hoofd. Hij wuifde wat nonchalant met zijn hand in de richting van de dode. ‘Dit is mogelijk het vervolg,’ legde hij uit, ‘van een bedreiging waarmee ik sinds gistermorgen bezig ben.’ Ben Kreuger knikte begrijpend. ‘Hebben we hem al in de collectie?’ ‘Ik denk het niet. Hij heet A.C. Vanderbruggen… directeur van een bank.’ ‘Heb je bepaalde aanwijzingen?’ ‘Geen enkele.’ ‘Zal ik dan maar alles pakken wat ik vind?’ De Cock knikte instemmend en liep naar dokter Den Koninghe, die juist binnenkwam. Achter hem torenden twee levensgrote broeders van de Geneeskundige Dienst. Een brancard tussen zich in. De grijze speurder koesterde sinds lang een bijzondere genegenheid voor de excentrieke lijkschouwer. Hij begroette hem allerhartelijkst en bracht hem naar het lijk in het schijnsel van de lamp. ‘We nemen aan dat hij dood is.’ Het klonk ongewild jolig. Den Koninghe nam zijn garibaldihoed af en keek omhoog. ‘Dood is niet grappig,’ sprak hij bestraffend. De Cock boog beschaamd zijn hoofd. ‘Het was ook niet grappig bedoeld.’ Den Koninghe trok aan de vouw de pijpen van zijn pantalon wat omhoog en hurkte bij de dode neer. Met een haast devoot gebaar drukte hij de oogleden toe. ‘Het is beter,’ mompelde hij, ‘dat hij naar binnen blikt.’ Met een kromme vinger wees hij naar de ronde wond in het halskuiltje. ‘De kogel is hier uitgetreden.’ De Cock knikte. ‘Dat vermoedde ik al.’ De lijkschouwer kwam overeind. Zijn oude knieën kraakten. Opnieuw hurkte hij bij de dode neer. Nu aan de rugzijde. Zijn vingers gleden tastend door het donker geverfde haar van het slachtoffer. Bloed kleefde aan zijn vingertoppen. De Cock hielp hem overeind. ‘Een nekschot?’ De oude lijkschouwer knikte traag. Dokter Rusteloos kan tijdens de sectie de baan van de kogel duidelijk vaststellen. In ieder geval stond de moordenaar achter het slachtoffer toen hij het schot afvuurde.’ De Cock keek de man nadenkend aan. ‘En hij was bijzonder lang.’ ‘Je bedoelt, dat hij anders niet schuin naar beneden had kunnen richten?’ ‘Precies.’ Dokter Den Koninghe staarde naar het bloed aan zijn vingers. ‘Er is nog een andere mogelijkheid.’ ‘En die is?’ ‘Het slachtoffer keek omhoog.’ Bram van Wielingen borg zijn camera en flitslicht weer in de koffer en nam afscheid. ‘Morgen heb je de plaatjes op je bureau.’ De Cock grinnikte. ‘Stuur ze niet per ongeluk naar de Waddenweg.’ Van Wielingen grijnsde breed. ‘Naar de Warmoesstraat… ik weet het. Daar sterf je nog eens.’ De Cock wuifde in een afwerend gebaar. Den Koninghe had het bloed van zijn handen gewassen. Uit het borstzakje van zijn jasje trok hij met enige zwier een witzijden pochet en maakte daarmee zijn bril schoon. Uit heldere glazen keek hij naar De Cock. ‘Het is vreemd met ons,’ sprak hij peinzend. ‘Wij ontmoeten elkaar steeds op een kruising met de dood.’ De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Het is ons noodlot.’ Den Koninghe stapte weg en De Cock wenkte de broeders van de Geneeskundige Dienst. Ze zetten de brancard naast de dode neer en legden hem op het canvas. Ze sjorden de riemen vast en droegen hem zacht wiegend de kamer uit. De Cock keek hen na. Hij had dat gedaan bij elke moordzaak die hij had behandeld. Het wegdragen van het slachtoffer stemde hem altijd wat weemoedig. Het was het moment dat hij besefte dat hij een schuld had… een schuld aan het slachtoffer… een schuld die onvoldaan bleef zolang hij de moordenaar niet had gevonden. Vanuit zijn ooghoeken zag hij Ben Kreuger opgewonden naar hem toelopen. Hij had een papiertje in zijn hand en zwaaide ermee. ‘Dit heb ik gevonden,’ wees hij, ‘op de hoekkast onder de Pierrot.’ De Cock nam het velletje van hem over. Het was niet veel groter dan een briefkaart. Over zijn schouder keek Vledder mee. De grijze speurder las hardop. ‘Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt Mijn.’ Vledder hijgde in zijn nek. ‘De tekst van de doopdienst.’ 4 Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt Mijn. De Cock las de tekst nog een paar maal hardop, steeds met een andere intonatie. Het was alsof hij zocht naar een openbaring. Hij hield het briefje tegen het licht. Daarna bekeek hij de letters aandachtig. ‘Als ik mij niet vergis,’ sprak hij aarzelend, ‘is het hetzelfde papier en hetzelfde schrift als van de dreigbrieven.’ Hij wendde zich tot Ben Kreuger. ‘Lag het ónder de Pierrot?’ De dactyloscoop knikte wat weifelend. ‘Ik zag het pas toen ik de Pierrot optilde om hem op vingerafdrukken te onderzoeken. Misschien stak het wel een stukje onder de Pierrot uit. Dat weet ik zo niet. Maar als Bram van Wielingen zijn werk goed heeft gedaan, dan moet dat op de foto’s te zien zijn.’ De Cock gebaarde om zich heen. ‘Heb je nog wat gevonden?’ Ben Kreuger grinnikte. ‘De werkster is een sloddervos en de slaapkamer is bijzonder in trek.’ ‘Hoe bedoel je?’ De dactyloscoop wees over zijn schouder. ‘Ik heb daar in die slaapkamer zo’n grote verscheidenheid aan afdrukken gevonden, dat het lijkt of wel tien echtparen van de sponde gebruikmaken.’ De Cock lachte hartelijk. ‘Een gemeenschapsbed.’ Ben Kreuger gromde. ‘Maar zonder kindervingertjes.’ De Cock blikte om zich heen. ‘Die verwacht ik hier ook niet.’ De bedaagde dactyloscoop borg zijn spulletjes op en klapte zijn aluminiumkoffer dicht. Hij trok een zorgelijk gezicht. ‘Dit is een vies zaakje, De Cock,’ sprak hij ernstig. ‘Op een of andere manier stinkt het. Volgens mij krijg je er nog een hele klus aan.’ Hij sjokte met zijn koffer de kamer af. Bij de deur draaide hij zich nog even om. ‘Ik zal de greepjes{Groepjes vingerafdrukken van één hand.} uitzoeken. Je hoort nog van me.’ De grijze speurder wuifde hem na. Vledder nam het briefje met de tekst uit de hand van zijn oude leermeester en rook eraan. ‘Geen parfum,’ stelde hij vast. ‘Wie zou dit hier hebben neergelegd… en met welk doel?’ De Cock antwoordde niet. ‘Het wordt tijd dat je Carla van Heeteren bij de buren weghaalt voor een openhartig gesprek.’ Vledder aarzelde, bleef voor De Cock staan. ‘Die tekst… door wie… waarom?’ Het klonk dwingend. De Cock trok zijn gezicht strak. ‘Door iemand,’ sprak hij grimmig, ‘die per se wilde dat wij een verband zouden leggen tussen de doopplechtigheid in de Westerkerk en de dood van de heer Vanderbruggen.’ Ze kwam aarzelend binnen. Een fraaie bontmantel gleed van haar schouders. Vledder bukte zich en legde de mantel over zijn arm. Uit het bleke gezicht van Carla van Heeteren straalde angst. Haar grote blauwe ogen dwaalden door het vertrek, bleven rusten op het tapijt, in de kegel van licht waarin het lijk van Vanderbruggen had gelegen. Vledder duwde haar zachtjes verder de kamer in. De Cock trad op haar toe. De lijnen rond zijn mond lagen in een vriendelijke plooi. Hij stak zijn hand naar haar uit. ‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij beminnelijk, ‘De Cock met ceeooceekaa.’ Hij strekte zijn arm in de richting van de jonge rechercheur schuin achter haar. ‘U hebt al kennis gemaakt met mijn collega Vledder.’ Ze knikte traag en drukte de haar toegestoken hand. Daarna schudde ze aanhoudend haar hoofd. ‘Ik heb het niet gedaan,’ sprak ze afwezig, bijna toonloos. ‘Ik heb het niet gedaan.’ De Cock glimlachte en leidde haar naar een fauteuil. ‘Ga eerst rustig zitten,’ sprak hij vaderlijk. ‘U woont hier?’ Haar tong gleed langs haar lippen. ‘Dit is mijn flat.’ ‘U woont hier al lang?’ ‘Bijna vijf jaar.’ De Cock wees om zich heen: naar het bankstel, naar de met tapijt beklede wanden. ‘De inrichting… het interieur… hebt u zelf bedacht?’ Carla van Heeteren ontweek zijn blik. ‘Mijn vriend.’ ‘Die woont hier ook?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik woon hier alleen.’ ‘Wat is uw beroep?’ Ze antwoordde niet. ‘Uw beroep?’ herhaalde De Cock vriendelijk. Ze verschoof iets in haar stoel. ‘Ik ben een… eh, een callgirl.’ De Cock knikte begrijpend. ‘En de heer Vanderbruggen bezocht u als klant?’ Ze stond geëmotioneerd uit haar fauteuil op. ‘Hij bezocht mij niet. Ik bedoel, ik wist het niet. Ik wist helemaal niet dat hij zou komen.’ ‘U kende hem wel?’ ‘Ja.’ ‘In… eh, in uw hoedanigheid van callgirl?’ Ze liet zich weer in haar fauteuil terugzakken. ‘Albert… de heer Vanderbruggen, bezoekt mij al jaren. We konden het samen heel goed vinden. Ik heb hem leren kennen door Jean-Paul Devoordere. Op een zekere dag bracht hij hem mee. Dat was ruim een week nadat zijn vrouw hem had verlaten.’ ‘U troostte hem?’ Carla van Heeteren keek hem verbolgen aan. ‘Ik weet niet of u het spottend bedoelt, maar Albert kon in die dagen begrip en vrouwelijke genegenheid bijzonder waarderen. Zijn vrouw scheen de gevoelens van haar man… zijn terechte verlangens… nooit op prijs te hebben gesteld.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Devoordere,’ sprak hij nadenkend, ‘Jean-Paul Devoordere… directeur van International Electronics?’ Er brak een glimlach bij haar door. Ze trok haar schouders iets naar achteren en drukte haar borst naar voren. ‘Ik heb een uitgebreide en vooral… invloedrijke kennissenkring.’ De Cock keek haar wat schuins aan. Hij had in haar stem plotseling een ondertoon van dreiging beluisterd. ‘Albert… de heer Vanderbruggen,’ ging hij verder, ‘kwam dus onaangekondigd bij u binnen?’ Carla van Heeteren schudde heftig haar hoofd. Haar blonde haren waaierden uit. ‘Hij kwam niet binnen. Ik bedoel… ik was er niet. Ik vond hem pas een paar uur geleden, toen ik thuiskwam.’ Ze wees naar de plek onder de schemerlamp. ‘Daar lag hij. Op zijn zij. Ik heb geen moment getwijfeld. Ik zag direct aan zijn ogen dat hij dood was.’ ‘Toen hebt u onmiddellijk de politie gewaarschuwd?’ Carla van Heeteren liet haar hoofd iets zakken. ‘Ik heb eerst mijn vriend gebeld.’ De Cock keek haar verwonderd aan. ‘Waarom?’ Weifelend trok ze haar schouders op. ‘Het is nooit zo goed voor iemands reputatie… voor de eer en het aanzien van de familie… wanneer een man dood in de flat van een callgirl wordt aangetroffen. Voor de pers om van te smullen.’ Ze keek naar de grijze speurder op. ‘Ik wilde niet ondoordacht handelen.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Hebt u… eh, buiten uw vriend… nog met andere mensen gebeld?’ ‘Nee.’ De Cock wreef zich nadenkend in de nek. ‘Waar was u gisteren… zondag?’ ‘Bij mijn vriend. Ik ben elk weekend bij hem. Alleen tijdens de werkdagen ontvang ik bezoek. Daar heb ik deze flat voor.’ ‘En dat wist de heer Vanderbruggen?’ ‘Zeker.’ ‘Toch kwam hij… waarom?’ Carla van Heeteren maakte een hulpeloos gebaar. ‘Dat weet ik toch niet.’ Het klonk wat wrevelig. ‘Ik weet niet wat hem heeft bezield.’ ‘Hoe kwam hij binnen?’ Ze zuchtte diep. ‘Albert heeft een sleutel van de flat. Al mijn… eh, betere relaties hebben een sleutel van mijn flat.’ ‘Bent u niet bang voor verrassingen?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik heb daar geen problemen mee. Ze mogen de sleutel zelfs… uiteraard tegen vergoeding… naar believen uitlenen aan vrienden en kennissen.’ ‘En dat wordt gedaan?’ ‘Soms.’ De Cock nam een adempauze. Intussen nam hij haar scherp in zich op. De jonge diender had gelijk. Carla van Heeteren was een mooie vrouw. Lang goudblond haar golfde glanzend over haar ronde schouders. Haar gelaat was fraai gevormd, ovaal, bijna klassiek, met een matbleke huid. Nog sprekender dan de blauwe ogen, waren in dat gelaat de volle, sensuele lippen, scherp aangezet in ceriserood. De oude rechercheur bezag het met een glimlach. Onbeschaamd gleed zijn blik van haar hals naar beneden en hechtte zich aan de wulpse welvingen van haar lichaam. ‘Een verrukkelijk vrouwtjesdier,’ concludeerde hij zonder enige terughouding. ‘U bent als het ware geschapen om mannen te behagen.’ In haar blauwe ogen vonkte een vervaarlijk vuur. Ze perste haar lippen op elkaar. ‘Ik zal mij over u beklagen,’ sprak ze fel. ‘Uw opmerkingen zijn beledigend.’ De Cock schonk haar zijn beminnelijkste glimlach. ‘Ik heb ze als een compliment bedoeld.’ Op haar wangen kwam wat kleur. Het maakte haar nog aantrekkelijker. ‘U zult hier meer van horen. Ik ken een officier…’ Ze stokte plotseling. De Cock grijnsde breed. ‘Kunt u typen?’ Ze snoof verachtelijk. ‘Typen… ik heb het langgeleden wel geleerd.’ ‘Toen u nog dacht een eerbaar bestaan op te kunnen bouwen.’ Carla van Heeteren reageerde furieus. Ze boog zich fel naar hem toe. ‘Eerbaar,’ schreeuwde ze wild, ‘wie is er tegenwoordig nog eerbaar? Die hooggeachte heren die mij regelmatig bezoeken?’ De Cock keek haar onbewogen aan. ‘Hoe heet je vriend?’ ‘Jimmy… Jimmy de Munnick.’ De rechercheur kneep zijn lippen iets samen. ‘De Munnick… heeft die niet een paar veroordelingen achter de rug voor… eh, voor afpersing?’ Carla van Heeteren sprong uit haar fauteuil omhoog. Ze had duidelijk haar zelfbeheersing verloren. Ze balde haar vuisten. Haar fraaie lichaam beefde. ‘Jimmy was het niet.’ Haar stem sloeg over en haar onderlip trilde. ‘Jimmy heeft er niets mee te maken. U kunt hem niets aanwrijven. Nu niet. Jimmy was bij mij.’ Ze reden vanuit de Molenwijk naar de Coentunnelweg. Het was al donker en het regende een beetje. Vledder zette de mobilofoon in de wagen op ‘luisteren’. Er was druk radioverkeer over een verkeersongeval op de Haarlemmerweg. De Cock draaide de volumeknop op nul. Het gekakel hinderde hem. In zijn gedachten bouwde hij constructies uit vluchtige gedachtespinsels, waarin de moord op de bankier Vanderbruggen paste. Vledder verbrak zijn overpeinzingen. ‘Je was niet bepaald hoffelijk tegen Carla.’ ‘Ik wilde haar tot wat uitspraken verleiden. Bovendien bestaat er geen enkele reden om bijzonder hoffelijk tegen haar te zijn.’ Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Ik begrijp je niet.’ De Cock drukte zich wat omhoog. ‘Toen ik haar goed bekeek, besefte ik ineens dat ik haar al eens had ontmoet.’ ‘Waar?’ ‘Bij ons in de Warmoesstraat.’ Vledder keek hem van opzij aan. ‘Als verdachte?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Ze was getuige in een zaak waarin haar vriend een dubieuze rol speelde.’ ‘Ken jij die Jimmy de Munnick?’ ‘Vluchtig. Ik heb persoonlijk nooit een zaak tegen hem behandeld. Ik heb hem… en ook die Carla, een paar maal in de recherchekamer gezien, terwijl ze bij een collega onder verhoor zaten.’ ‘Hoe werkt Jimmy?’ ‘Och, met mooie Carla als lokaas manoeuvreert hij invloedrijke mannen in netelige posities.’ ‘Het oude recept.’ De Cock knikte. ‘Chantage.’ Vledder reed de politiewagen van het Damrak naar de Oudebrugsteeg en parkeerde op de steiger achter het politiebureau. Ze stapten uit. Het regende flink. De druppels spatten van de grond omhoog. De Cock trok de kraag van zijn jas wat op en drukte zijn hoedje naar voren. Met Vledder aan zijn zij slenterde hij naar de Warmoesstraat. Voor de deur van het bureau was een oploopje. Te midden van een groepje mensen stond, wat onvast, een oudere man. Hij was slechts gekleed in een broek en een wit doorweekt overhemd. Hij was duidelijk dronken. Telkens probeerde hij het bureau binnen te komen. Een paar agenten hielden hem tegen. Toen de man de grijze speurder in het oog kreeg, liet hij zich op zijn knieën vallen. Uit de goot sijpelde regenwater langs de pijpen van zijn broek. Smekend bracht hij zijn beide handen omhoog. ‘Meneer De Cock… ze hebben kleine Wimpie opgepakt.’ ‘Je zoon.’ De man knikte heftig. ‘Ze zeggen dat hij heeft gestoken. Maar zo is Wimpie niet. U kent hem toch. Die jongen heeft nog nooit iemand iets aangedaan. Hij heeft niet eens een mes.’ Met hulp van Vledder tilde De Cock de man weer op de been. ‘Ga naar huis, Bertus,’ sprak hij rustig. ‘Ik ga straks wel even bij Wimpie kijken.’ Hij wendde zich tot de beide dienders aan de deur. ‘Breng hem even weg. Hij woont hier op de gracht, pal om de hoek van de Lange Niezel.’ De beide mannen in uniform knikten welwillend en namen Bertus tussen zich in. De rechercheurs stapten het bureau binnen. Achter de balie troonde Meindert Post. De Cock liep op de wachtcommandant toe. ‘Heb je Wimpie de Vlerk ingesloten?’ Meindert Post knikte. ‘Hij heeft een paar uur geleden in De Veilige Haven een vent neergestoken. Een Zweed. Ze hadden ruzie om een meid. Het slachtoffer is naar het Binnengasthuis gebracht. Ik wacht nog op bericht, maar de verwondingen vallen, geloof ik, nog wel mee.’ De Cock knikte met zijn hoofd naar de ingang van het pand. ‘Bertus was aan de deur.’ Meindert Post grijnsde breed. ‘Hij is met zijn dronken kont vanavond al vijfmaal komen vertellen dat zijn Wimpie het niet heeft gedaan. Hij werd op het laatst vervelend. Toen heb ik hem buiten de deur laten zetten.’ De brigadier-wachtcommandant graaide onder zijn dienstboek en pakte een blocnotevelletje met een haastig neergekrabbeld telefoonnummer. ‘Dit moet je even bellen.’ De Cock gaf het velletje aan Vledder. ‘Bel jij? Dan ga ik even naar Wimpie de Vlerk kijken.’ De oude rechercheur waggelde de gang in naar het cellenhuis. Bij cel drie maakte hij het luikje open. ‘Je vader maakt zich ongerust,’ riep hij naar binnen. Aan de andere kant van het luikje verscheen een bleek gezicht met daarop een glimlach van herkenning. ‘Dag meneer De Cock.’ Hij grinnikte wat verlegen. ‘Als u die ouwe nog ziet… zeg hem dat hij zich geen zorgen moet maken. Die vent had het gewoon verdiend.’ De grijze speurder knikte en deed het luikje weer dicht. Vledder kwam hem in de gang tegemoet. Zijn jong gezicht stond ernstig. De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Wat is er?’ ‘Stella la Croix is weg.’ ‘Weg?’ Vledder knikte. ‘Ze is uit het ziekenhuis weggelopen.’ ‘Naar huis?’ ‘Nee.’ ‘Naar Laren?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Daar is ze wel geweest.’ ‘En.’ ‘Ze heeft de baby uit zijn wiegje gegrist en is met de Bentley van haar vader vertrokken.’ ‘Waarheen?’ Vledder spreidde zijn beide handen. ‘Henri la Croix heeft stad en land afgebeld. Hij is wanhopig. Stella is spoorloos.’ 5 De beide rechercheurs verlieten het domein van de wachtcommandant en bestegen met lome tred de twee trappen naar de grote recherchekamer. De Cock wierp zijn natte regenjas over zijn rechterschouder en schoof zijn oude hoedje naar achteren. Hij voelde zich moe. Afgetobd. De loop van de gebeurtenissen zinde hem niet. Het verlammende was dat hij de samenhang niet kon vatten. Waar lag het verband… het causale verband tussen de vreemde dreigbrieven, de doopplechtigheid, de gewelddadige dood van de bankdirecteur en de plotselinge vlucht van Stella met haar baby? Was het inderdaad een vlucht? Zo ja… voor wie, voor wat? Onder in het gebouw krijste een jonge vrouw en beukte zonder pauzes tegen haar celdeur. Het verstoorde zijn denken. Vledder grijnsde. ‘Dat is er alweer een die haar logies bij ons niet op prijs stelt.’ De Cock negeerde de opmerking. ‘Dat telefoonnummer is van Henri la Croix?’ De jonge rechercheur knikte. ‘Hij kreeg van het Wilhelmina Gasthuis bericht dat zijn vrouw haar kleren had aangetrokken en via de poort aan de Helmersstraat het ziekenhuis had verlaten. Hij verwachtte dat ze direct naar huis zou komen.’ ‘Naar de villa aan de Churchilllaan?’ Vledder knikte opnieuw. ‘Maar toen ze na ruim anderhalf uur nog niet was verschenen, werd hij ongerust en belde naar Laren. De bejaarde huishoudster vertelde hem toen dat Stella nog geen kwartier geleden met de baby in de Bentley van de heer Vanderbruggen was vertrokken.’ ‘Hoe?’ Vledder keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wat bedoel je?’ De Cock wenkte wat wrevelig. ‘Bepakt en bezakt? Leek het erop of ze langere tijd zou wegblijven?’ Vledder keek wat hulpeloos. ‘Dat heb ik allemaal niet gevraagd.’ Ze stapten de recherchekamer binnen. De Cock wierp zijn regenjas en hoed op een lege tafel en ging achter zijn bureau zitten. Hij trok het briefje met de dooptekst uit het borstzakje van zijn colbert en wierp het achteloos in een lade van zijn bureau. Daarna blikte hij naar Vledder tegenover zich. ‘Heb je een omschrijving van de wagen?’ Vledder pakte zijn notitieboekje. ‘Een chocoladebruine Bentley met het kenteken 62-JV-08. Met als bijzonderheid een deuk links voor, boven de koplamp. Ik heb beneden aan Meindert Post al gevraagd of hij de opsporing van Stella la Croix met de baby en de wagen op de telex wilde zetten. Hij zou er een bericht “aan allen” van maken plus “de grensposten”.’ De Cock schonk hem een glimlach. ‘Heel goed.’ Zijn gezicht versomberde. ‘Ik moet er niet aan denken dat wij ook haar met een kogel in haar lijf zouden terugvinden.’ Hij zweeg even. ‘Was Stella al op de hoogte van de dood van haar vader?’ De jonge rechercheur knikte traag. ‘Henri had het haar tijdens het bezoekuur zo voorzichtig mogelijk verteld. Uit zekerheid… om geen brokken te maken, had hij tevoren even contact opgenomen met de behandelende arts.’ ‘Hoe reageerde ze?’ ‘Volgens Henri la Croix verwerkte ze het bericht redelijk goed. Geen overdreven scènes, geen heftige reacties.’ De Cock plukte peinzend aan zijn onderlip. ‘Toch moet de dood van haar vader haar hebben doen besluiten om het ziekenhuis te verlaten en met haar kind te vluchten.’ ‘Denk je dat?’ ‘Ik kan tot geen andere conclusie komen.’ Vledder keek hem verschrikt aan. ‘Dat zou kunnen betekenen dat zij achtergronden kent of vermoedt, die tot de dood van Vanderbruggen hebben geleid.’ De Cock reageerde niet direct. Hij leunde wat naar achteren en staarde een tijdje naar een zoemende tl-balk aan het plafond. Plotseling kwam hij met een ruk naar voren. ‘Heb je het telefoonnummer van Laren?’ ‘Dat heb ik.’ De Cock wees met een breed gebaar naar de telefoon. ‘Bel onmiddellijk de huishoudster en vraag haar het adres van mevrouw Vanderbruggen.’ Vledder keek hem wat verward aan. ‘Mevrouw Vanderbruggen?’ herhaalde hij vragend. De Cock knikte. ‘Eens schonk ze onze bankdirecteur een dochter… herinner je je nog?’ Vledder blikte vertwijfeld naar de klok aan de wand. ‘Het is bijna tien uur.’ Zijn leermeester stond op en slenterde naar de tafel. Hij wurmde zich in zijn oude regenjas en drukte zijn hoed op zijn hoofd. ‘Het is nooit te laat, m’n jong, voor een condoléancebezoek.’ ‘Heb je het?’ Vledder antwoordde niet. Het woelige stadsverkeer vergde al zijn aandacht. Hij grabbelde in de rechterzijzak van zijn colbert en gaf De Cock een blocnotevelletje. De grijze speurder drukte de binnenverlichting van de auto aan. ‘Louise van Kolfsschoten,’ las hij hardop. ‘Aan de Kruidenomgang 765 in Duivendrecht.’ Hij frommelde het briefje terug in de zak van Vledder. ‘Wie… eh, wie is Louise van Kolfsschoten?’ Vledder grijnsde. ‘Eens was zij mevrouw Vanderbruggen, die haar man een dochter schonk… herinner je je nog?’ Het klonk spottend. De Cock glimlachte fijntjes. ‘En nu is zij Louise van Kolfsschoten.’ Vledder knikte. ‘Na haar echtscheiding heeft ze onmiddellijk haar meisjesnaam weer aangenomen.’ ‘Onmiddellijk?’ ‘Dat zei de huishoudster.’ De Cock drukte de binnenverlichting uit. ‘Wist ze verder nog iets?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Er viel bijna niet met haar te praten. De gebeurtenissen van de laatste dagen hadden haar totaal van streek gemaakt. Ze jammerde honderduit over de dood van de heer Vanderbruggen en over die stoute meid, die zomaar de baby had meegenomen.’ De Cock keek naar hem op. ‘Ze noemde Stella… een stoute meid?’ De jonge rechercheur grinnikte. ‘Ik ben er maar niet op ingegaan. Ik was allang blij dat ze mij het adres kon bezorgen.’ De Cock knikte instemmend. ‘We moeten vandaag of morgen toch maar eens een babbeltje met haar maken,’ sprak hij achteloos. ‘Ik zou wel eens willen weten of Stella veel bagage heeft meegenomen.’ Vledder kneep zijn beide ogen even stijf dicht en klapte toen met zijn vlakke linkerhand tegen zijn voorhoofd. ‘Wat stom… dat is nu al de tweede keer dat ik het vergeet te vragen.’ De grijze speurder liet zich genoeglijk onderuit zakken. Hij hield van die momenten. Ze deden hem denken aan de tijd dat hij zelf zijn eerste wankele schreden op het glibberige recherchepad zette. Hij streek langzaam met zijn pink over de brede rug van zijn neus. Hoe vaak was hij uitgegleden? De Kruidenomgang in Duivendrecht bleek een stille laan met rijen robuuste drive-inwoningen en bescheiden blokken vierkante flatgebouwen. Een goede vijftig meter voorbij het nummer 765 parkeerde Vledder de politie-Volkswagen aan de rand van het trottoir. Ze stapten uit en slenterden terug. In de met zware spoorbiels afgezette tuin bloeiden gele narcissen onder een fraaie dennenboom. De Cock liep eraan voorbij en keek omhoog. Op de eerste etage brandde licht. Hij keek op het naamplaatje en drukte wat schuchter op de bel. Het duurde geruime tijd, toen klonk er: ‘Wie is daar?’ Het geluid kwam links uit een metalen plaat met gaatjes aan de muur. De Cock boog in die richting en nam gewoontegetrouw beleefd zijn hoedje af. ‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘De Cock met ceeooceekaa. Naast mij staat mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheur van politie uit Amsterdam… verbonden aan het bureau Warmoesstraat.’ ‘Recherche?’ In de vrouwenstem klonk verbazing en achterdocht. ‘Wij willen even met u spreken.’ ‘Waarover?’ De Cock lachte bescheiden. ‘Het onderwerp leent zich niet zo voor een onpersoonlijke discussie met… eh, met een muur.’ Het was even stil. ‘U hebt gelijk,’ sprak de stem kordaat. ‘Ik kom naar beneden.’ Het duurde enkele minuten. Toen ging het licht in de hal aan en opende een vrouw de deur. De Cock schatte haar achter in de veertig. Ze was groot, slank, statig. Boven een zwartfluwelen pantalon droeg ze een donkere trui met een col. Ze hield haar hoofd wat schuin en schonk de grijze rechercheur een minzaam lachje. ‘U neemt het mij niet kwalijk dat ik zorgvuldig ben met bezoekers die zich op dit uur nog aandienen?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Integendeel, het siert u.’ Hij keek naar haar op. ‘U bent mevrouw Van Kolfsschoten?’ ‘Ja.’ ‘Gescheiden van Albert Cornelis Vanderbruggen?’ ‘Inderdaad.’ De Cock trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘U zou het ons kwalijk hebben genomen als wij ons bezoek naar een ander uur hadden verschoven.’ Ze keek hem een paar seconden peilend, tastend aan. Daarna stapte ze opzij en gebaarde uitnodigend. Toen ze de deur achter de rechercheurs had gesloten, ging ze hen voor door een met plavuizen belegde hal naar een hardhouten trap. Ze glimlachte verontschuldigend. ‘Het bezwaar van deze huizen is dat men altijd omhoog of omlaag moet.’ De woonkamer op de eerste etage was uiterst gezellig ingericht. Er hingen fraaie landschapsschilderijen aan de wanden en om een open schouw van rode baksteen, stonden vier leren clubfauteuils. De Cock liet zich in een van de clubs zakken en legde zijn hoedje naast zich op de vloer. Toen ook Vledder en mevrouw Van Kolfsschoten zaten, stond hij weer op. Hij boog zijn hoofd in haar richting. ‘Het is onze droeve plicht,’ sprak hij plechtig, ‘om u te vertellen dat uw ex-man is… is overleden.’ Ze keek naar hem op. ‘Albert?’ De Cock knikte traag. ‘Wij vonden hem vanmiddag. Uw ex-man bleek geen natuurlijke dood te zijn gestorven. Hij is vermoord.’ Ze vouwde haar handen in haar schoot. ‘Vermoord,’ herhaalde ze toonloos. De Cock liet zich weer in zijn stoel zakken. ‘De officier van justitie, meester Schaaps, heeft het onderzoek naar de moord aan ons opgedragen.’ Ze keek hem scherp aan. ‘Wat heeft Jules hiermee van doen?’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Wie is Jules?’ Mevrouw Van Kolfsschoten gebaarde heftig. ‘Jules… Jules Schaaps.’ Ze snoof verachtelijk. ‘Wat een man… een wolf in schaapskleren.’ ‘U kent hem?’ Om haar lippen gleed een matte glimlach. ‘Ik ken uiteraard de hele kliek rondom mijn man.’ De Cock reageerde niet direct. Hij keek haar onderzoekend aan. ‘Dat… eh, dat klinkt niet prettig,’ sprak hij na een poosje. ‘Ik bedoel… het woord kliek heeft bepaald een ongunstige klank.’ Mevrouw Van Kolfsschoten schudde droef haar hoofd. ‘Ik kan er geen ander woord voor vinden. Mijn man heeft… had gewoon een misdadige aard en de figuren waarmee hij zich omringde, hadden dezelfde louche instelling.’ ‘De officier van justitie incluis?’ Mevrouw Van Kolfsschoten maakte een loom gebaartje. ‘Een façade… net als mijn man… directeur van de zo betrouwbare en solide IJsselsteinse Bank.’ De Cock wreef in zijn nek. De uitspraken van de vrouw verwarden hem. Het kostte hem moeite ze te verwerken. ‘De dood van uw… eh, uw ex-man schijnt u weinig te beroeren.’ Hij sprak voorzichtig om haar niet te kwetsen. Ze vouwde haar handen weer in haar schoot. ‘Ik onderga op dit moment niets… geen verdriet of zo. Maar misschien komt de reactie later nog. Ik ben bijna twintig jaar met die man getrouwd geweest. En ik heb van hem gehouden.’ Ze zweeg even. ‘Naar mijn gevoel is hij al zeven jaar geleden gestorven.’ ‘Toen u zich van hem liet scheiden.’ Ze boog haar hoofd. ‘De maat was toen vol. Ik kon het echt niet langer verdragen. Albert had geen… geen geweten. Zoiets bemerk je niet van de ene dag op de andere. Het is een proces van herkenning… van bewustwording. Daar heb je jaren voor nodig.’ Er viel een stilte. Mevrouw Van Kolfsschoten scheen in gedachten verzonken. Haar gezicht had vrijwel geen expressie. De Cock nam haar scherp in zich op. Ze was geen lelijke vrouw, stelde hij vast. Integendeel. De jaren hadden haar figuur nauwelijks aangetast. De huid van haar gezicht was nog strak. Alleen rond de mond begon een krans van ragfijne rimpeltjes zich te manifesteren. In de haarinplant, de kleur en de stand van de ogen ontdekte hij enige gelijkenis met mevrouw La Croix. Hij kuchte om haar aandacht. ‘Uw… eh, uw dochter Stella koos de zijde van uw man?’ De vraag bracht haar tot de werkelijkheid terug. ‘Stella,’ antwoordde ze zacht, bijna fluisterend, ‘Stella nam het mij kwalijk dat ik mij van Albert liet scheiden.’ ‘Waarom?’ Om haar mond gleed een trieste glimlach. ‘Stella heeft zo haar eigen principes. In dat opzicht lijkt ze heel veel op haar vader. Je hebt bijna twintig jaar lang heel comfortabel van de opbrengst van zijn gewetenloze praktijken geleefd, zei ze. Het is laf en oneerlijk om hem nu in de steek te laten.’ ‘Ze ging niet met u mee?’ ‘Nee, ze bleef bij Albert in Laren.’ ‘En trouwde Henri la Croix.’ Opnieuw gleed langs haar mond die trieste glimlach. ‘Ik heb hem een paar maal ontmoet. Stella bracht hem mee om kennis te maken. Ik heb echt mijn best gedaan, maar ik kon geen gevoelens van sympathie voor die jongen opbrengen. Ik heb mij ook tegen het huwelijk verzet. Maar mijn man was erg met hem ingenomen. Hij wilde geen kwaad woord over Henri horen.’ ‘Wat waren uw bezwaren?’ Mevrouw Van Kolfsschoten antwoordde niet direct. Met nerveuze bewegingen trok ze aan de zoom van haar donkere trui. ‘Ik wilde mijn dochter een leven besparen, zoals ik dat had geleid.’ De Cock keek haar schuins aan. ‘U bedoelt, dat Henri net zo gewetenloos is als…’ Hij maakte zijn zin niet af. Ze schudde haar hoofd. ‘Niet gewetenloos of louche… maar gedreven door een onverzettelijke wil om maatschappelijk heel hoog te reiken.’ ‘Ten koste van alles?’ Ze knikte traag voor zich uit. ‘Zelfs ten koste van Stella.’ Op dat moment kwam, gestoken in een hemelsblauw joggingpak, een stevig gebouwde jongeman de kamer binnen. Even voorbij de deur bleef hij staan. In zijn ogen glansde verwondering. Mevrouw Van Kolfsschoten kwam uit haar stoel overeind en gebaarde in zijn richting. ‘Dat is Marius… mijn zoon.’ Ze liep naar hem toe. ‘Dat zijn twee heren van de recherche.’ De adamsappel van de jongeman schoof op en neer. ‘Recherche?’ Mevrouw Van Kolfsschoten knikte. ‘De heren zijn bezig met een onderzoek. Ze hebben je vader vermoord.’ Een moment scheen de jongeman verbijsterd. Maar de uitdrukking op zijn gelaat veranderde snel. Zijn lippen klemden zich opeen tot een dunne lijn. Zijn neusvleugels trilden. ‘Vermoord?’ Hij grinnikte. Zijn mond trok scheef in een bijna duivelse grijns. ‘Nu pas?’ Mevrouw Van Kolfsschoten keek haar zoon geschrokken aan. ‘Marius!’ De jongeman kwam een stap naderbij. ‘God weet, dat ze dat al zeven jaar geleden hadden moeten doen.’ 6 ‘Hoe was de sectie?’ Vledder trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘Niets bijzonders,’ sprak hij achteloos. ‘Voor de patholoog-anatoom een routineklus. Dokter Rusteloos was in vijf kwartier klaar. Met een sonde kon hij de kogelbaan van in- tot uitschot gemakkelijk aftasten. Vanderbruggen moet op slag dood zijn geweest. De kogel doorboorde de ruggengraat en vernielde het verlengde merg.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Wanneer is de begrafenis?’ ‘Morgenochtend om elf uur.’ ‘Waar?’ ‘Zorgvlied aan de Amstel.’ ‘Ga jij erheen?’ ‘Moet dat?’ De Cock trok zijn gezicht in een brede grijns. Hij wist dat Vledder er een hekel aan had begrafenissen bij te wonen. ‘Het lijkt mij belangrijk… dit keer. En neem Bram van Wielingen mee. Ik wil een plaatje van iedereen die belangstelling toont voor de teraardebestelling van Vanderbruggen.’ ‘Waarom?’ De Cock sloeg plotseling met zijn vuist op het blad van zijn bureau. Het was een explosie van ingehouden woede. ‘Omdat ik er nog geen snars van begrijp. We zijn toch al een paar dagen in touw… en wat is het resultaat?’ Hij schudde verdrietig zijn hoofd. ‘Nihil. Ik ontmoette commissaris Buitendam vanmorgen op de gang. Hij vroeg of wij al aanwijzingen hadden… meester Schaaps was zo geïnteresseerd.’ Vledder keek naar hem op. ‘Wat heb je gezegd?’ De Cock schonk hem een wrange glimlach. ‘Ik vroeg hem waarom Schaaps zijn vriend Vanderbruggen de dood injoeg.’ De mond van de jonge rechercheur zakte open van verbazing. ‘Wat… wat vroeg je?’ stotterde hij. De Cock schoof zijn bureaustoel wat achteruit. ‘Volgens mij wist Schaaps dat Vanderbruggen die zondag, na het ziekenbezoek aan zijn dochter, naar de flat in de Molenwijk ging.’ ‘Hoe?’ De Cock spreidde zijn beide handen. ‘Heel simpel. Vanderbruggen heeft hem dat verteld. Ga maar eens na. De heer Vanderbruggen krijgt dreigbrieven dat zijn kleinkind tijdens de doop zal worden gekidnapt. Wat doet hij? Hij neemt contact op met meester Schaaps, die via commissaris Buitendam ons laat opdraven. Wel, in verband met diezelfde dreigbrieven wordt Vanderbruggen uitgenodigd om naar de flat van Carla van Heeteren te komen. Het ligt voor de hand dat Vanderbruggen van tevoren contact opneemt met zijn vriend, de officier van justitie.’ Vledder knikte bedachtzaam. ‘Denk je dat hij de hand heeft in die moord?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Dat gaat mij nog te ver. Mogelijk — en dat lijkt mij het meest aannemelijk — heeft hij Vanderbruggen geadviseerd om op de uitnodiging in te gaan.’ ‘Waarom heeft hij ons dat niet gezegd?’ De Cock stak gebiedend zijn wijsvinger op. ‘Nu Vanderbruggen in die flat de dood vond…’ ‘…schaamt hij zich voor zijn advies.’ De Cock glimlachte. ‘Juist. Vandaar mijn nogal boude opmerking vanmorgen. Buitendam speelt het wel door. Ik wil Schaaps gewoon dwingen om opening van zaken te geven. Volgens mij weet hij van deze affaire meer dan hij ons heeft willen openbaren.’ Vledder bewoog vertwijfeld zijn hoofd. ‘Maar dat is toch te gek. Volgens het Wetboek van Strafvordering heeft de officier van justitie de leiding van het opsporingsonderzoek. Dat hebben ze mij op school zo geleerd. Hij mag ons rechercheurs toch niet verhinderen de dader te vinden?’ ‘Misschien… misschien wil hij wel niet dat de dader wordt gevonden.’ Hij stond van zijn bureaustoel op en slenterde naar de kapstok. Vledder liep hem na. ‘Waar ga je heen?’ Rond de brede mond van De Cock dartelde een glimlach. ‘Mens sana non potest vivere in corpore sicco.’ ‘Wat?’ ‘Een gezonde ziel kan niet leven in een droog lichaam.’ Het gezicht van Vledder verhelderde. ‘Ik weet het,’ riep hij stralend, ‘we gaan naar Smalle Lowietje voor een cognackie.’ Ze stapten van het oude politiebureau door de Warmoesstraat naar de Lange Niezel. Het was er druk. Groepjes mensen verdrongen zich voor de etalages van de seksshops. Voor de sekstheaters en de peepshow{Bargoens voor idioot.} stond men in de rij. Mannen spraken luidruchtig, opgewonden, in vele talen. Vrouwen met donkere ogen onder luifeltjes van kleurrijke hoofddoeken giechelden gedempt. Een dronken sloeber zocht zich botsend een weg naar een volgend café. De Cock stapte naast Vledder voort. Rustig, in zijn typische slenterpas. Hij kende het bonte beeld van de Amsterdamse binnenstad op elk uur van de dag. Het was zijn entourage… de plek waar hij al meer dan een kwart eeuw de misdaad bestreed. Hoewel zijn gezicht vrijwel geen emotie verried, werkten zijn grijze hersencellen koortsachtig. Korte impressies, flarden van gesprekken, uitlatingen, opmerkingen… ze dwaalden in zijn geest rond… zochten een plaats in het duistere stramien van moord. Hij blikte opzij. ‘Heb je nog iets gehoord van Stella en haar baby?’ Vledder trok een bedenkelijk gezicht. ‘Dat is toch een vreemde zaak, vind ik. Die twee schijnen spoorloos van de aardbodem te zijn verdwenen. Ik heb vanmiddag Henri la Croix nog gebeld. Hij zei mij dat hij nog steeds niets van zijn vrouw had vernomen.’ De jonge rechercheur lachte wat schaapachtig. ‘En ik heb nu niet vergeten om naar haar bagage te vragen.’ ‘En.’ ‘Slechts een kleine handkoffer met make-upspullen en wat kleertjes voor de baby.’ De Cock wreef over zijn kin. ‘Ze kan de baby tijdelijk ergens hebben ondergebracht. Blijft toch de vraag: Waar kan ze zijn?’ Vledder antwoordde met een achteloze armzwaai: ‘Overal. Ze heeft onbeperkte mogelijkheden. Volgens Henri la Croix heeft Vanderbruggen op een bank in Zwitserland voor zijn dochter een aanzienlijk kapitaal zeker gesteld. Ze kon daar na zijn dood over beschikken. Henri schatte dat het voldoende was voor een onbekommerd bestaan voor de rest van haar leven.’ De Cock floot tussen zijn tanden. ‘Een motief voor moord?’ Vledder glimlachte. ‘Daar heb ik aan gedacht. Maar ze heeft een onaantastbaar alibi. De middag- en de nachtzuster van het Wilhelmina Gasthuis verklaarden mij, dat Stella de zondagavond en de daaropvolgende nacht haar bed niet had verlaten.’ De Cock keek hem aan. ‘Knap… heel goed.’ Vledder glunderde. ‘En dan heb ik nog iets,’ sprak hij enthousiast. ‘Stella en Henri zijn niet in gemeenschap van goederen getrouwd. Van het vermogen van de bankier Vanderbruggen erft Henri la Croix geen cent.’ ‘Heeft hij je dat zelf verteld?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb dat even nagetrokken.’ De oude rechercheur klopte zijn jonge collega bewonderend op de schouder. ‘Dick,’ riep hij opgetogen, ‘nog even… en ik kan met een gerust hart met pensioen.’ Vledder keek hem meesmuilend aan. ‘Dat, De Cock… roep je al jaren.’ Lowietje, vanwege zijn geringe borstomvang in het woelige wereldje van de penoze meestal Smalle Lowietje genoemd, wreef zijn kleine handjes langs zijn morsige vest en begroette de oude rechercheur uitbundig. ‘Kijk, kijk,’ kirde hij vrolijk. ‘De grote speurder heeft zich een momentje vrij gemaakt. Het is niet te geloven.’ Hij hield zijn sproeterige muizensmoeltje een beetje scheef. ‘Kon het er af? Of moest je aan de commissaris eerst een verzoek in zevenvoud indienen?’ De Cock lachte hartelijk. ‘Lowie,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘er is in de hele wereld geen commissaris die mij uit jouw gewaardeerd etablissement houdt.’ Hij schuifelde naar het einde van de bar en hees zijn zware lijf op een kruk. Het was zijn vaste stek. Hij wist hoe licht ontvlambaar de buurt was. Vanaf die plaats had hij een goed overzicht voor alle eventualiteiten. Vledder nam lenig naast hem plaats. Hij voelde zich steeds meer thuis in het schemerige, intieme lokaaltje van Smalle Lowietje, waar meisjes van de vlakte verpozing en vergetelheid zochten achter een pittig likeurtje of een citroentje met suiker. De tengere caféhouder keek naar de oude rechercheur op. Zijn vriendelijke smoeltje glom van genegenheid. ‘Hetzelfde recept?’ De Cock antwoordde niet. Hij wist dat dit niet van hem werd verwacht. De vraag was slechts een inleiding… een inleiding tot een bijna sacraal gebeuren. Vergenoegd keek hij toe hoe Smalle Lowietje aalglad onder de tapkast dook en tevoorschijn kwam met een fles pure Franse cognac Napoleon, die de caféhouder speciaal voor hem gereserveerd hield. ‘Dat is toch niet je laatste?’ Lowietje schudde zijn hoofd. ‘Gelukkig niet. Ik heb nog een paar zalige flesjes weten te bemachtigen.’ Met een teder gebaar streelde hij het etiket. ‘Alleen voor echte genieters.’ Hij zette diepbolle glazen op de bar en schonk behoedzaam in. De Cock genoot van de koesterende toewijding waarmee de caféhouder hem bediende. De schaarse momenten die de misdaad hem vergunde bij Smalle Lowietje door te brengen, trachtte hij in zijn herinnering te verankeren. Hij nam het glas op, schommelde het zachtjes in de hand en snoof. Op zijn brede gezicht vol groeven verscheen een glans van verrukking. Met getuite lippen nam hij een slok en liet het vocht genietend langs zijn dorstige keel glijden. Even sloot hij beide ogen, toen zette hij het glas omzichtig op de bar terug. ‘Lowie,’ sprak hij zalvend, ‘er zijn van die ogenblikken dat ik van het leven houd.’ De caféhouder straalde. ‘Hoe is het aan de Kit?’ vroeg hij belangstellend. De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘Druk… zoals altijd.’ ‘Nog bijzondere zaken?’ De Cock keek hem een paar seconden nadenkend aan. ‘Ze hebben een paar dagen geleden,’ sprak hij wat afwezig, ‘in Noord in de Molenwijk een bankier doodgeschoten.’ De tengere caféhouder knikte. ‘Ik heb het gelezen… Vanderbruggen.’ Hij krabde zich in zijn nek en grinnikte. ‘Ik heb die vent wel eens bij mij aan de bar gehad.’ De Cock reageerde verrast. ‘Hier,’ riep hij ongelovig, ‘in jouw etablissement?’ Smalle Lowietje grinnikte opnieuw. ‘Jaren geleden. Hij kwam toen veel bij Henny en die nam hem op een middag mee voor een pilsje.’ ‘Blonde Henny?’ De caféhouder wees naar het raam. ‘Ze zat toen hier nog op de Achterburgwal… een paar pandjes verderop.’ ‘Vanderbruggen was een klantje?’ Lowietje knikte lachend. ‘Een gluiperdje.’ De Cock keek hem ernstig aan. ‘Hoe bedoel je, Lowie?’ ‘Nou, hij vertelde Henny dat hij een arme bankbediende was met een zieke vrouw, die hij… eh, om haar gezondheid zoveel mogelijk wilde ontzien. Bovendien had hij thuis nog twee bloedjes van kinderen, die studeerden en veel geld kostten. Vandaar dat hij Henny om wat soepelheid verzocht. Hij was niet in staat om veel voor zijn bezoek aan haar te betalen.’ ‘En?’ Lowietje grijnsde. ‘Henny liet zich door hem bepraten en berekende een zacht prijsje. Dat ging een tijdje goed, totdat ze een foto van hem in de krant zag, waaruit bleek dat hij directeur was van de machtige IJsselsteinse Bank.’ De Cock lachte hartelijk. ‘Henny de pest in.’ ‘Wat dacht je. Toen hij de volgende keer kwam, liet ze eerst niets merken, maar toen hij moest betalen, sloeg ze hem met de bewuste krant om zijn oren en schudde zijn hele portefeuille leeg.’ De Cock nam nog een slok van zijn cognac. ‘Waar zit Henny nu?’ ‘Henny zit zelf niet meer. Ze heeft haar centjes goed bij elkaar gehouden en een eigen pandje gekocht.’ ‘Waar?’ ‘In de Oude Kennissteeg. Ze heeft nu zelf een paar meisjes zitten.’ ‘Hoerenwaardin.’ Smalle Lowietje plooide zijn muizensmoeltje in bewondering. ‘Ze doet het verrekte goed. De meisjes krijgen maar een gedeelte van hun verdiensten. De rest zet Henny voor hen vast in obligaties en spaardeposito’s. Begrijp je, ze kunnen nu niet zomaar een dure blitzwagen kopen voor een of ander gozertje van wie ze plotseling helemaal kapot zijn.’ De Cock gniffelde. ‘Heeft ze toch wat van die bankier geleerd.’ De tengere caféhouder pakte zijn glas. Plotseling keek hij de grijze speurder peinzend aan. ‘Bent u met die moord bezig?’ In zijn stem klonk een zweem van ongeloof. ‘De Molenwijk valt toch buiten de Warmoesstraat?’ ‘Speciale opdracht van de officier van justitie.’ ‘Zit er schot in?’ De Cock trok zijn gezicht in diepe rimpels. ‘Ik heb nog nooit een moordenaar met een M op zijn voorhoofd zien lopen.’ De caféhouder blikte op zijn horloge. ‘Henny komt meestal zo om deze tijd bij mij aanwippen. Wil je even met haar babbelen? Je weet het nooit, soms vertellen de hoerenkerels alles aan die meiden.’ De Cock schoof zijn onderlip vooruit. ‘Zo’n type was Vanderbruggen niet, maar ik wil graag even met haar praten.’ Smalle Lowietje liep vanachter de bar naar een tafeltje bij het raam, waar een oude, te zwaar geschminkte vrouw dromerig over haar likeurtje hing. ‘Haal Henny even voor meneer De Cock. Dan is je volgende van mij.’ De vrouw dronk in één teug haar glaasje leeg, kwam moeizaam overeind en schommelde het café uit. Na een paar minuten was ze terug en stak haar duim omhoog. Lowietje haastte zich haar te bedienen. Toen de Smalle weer achter de bar stond, boog De Cock zich iets naar hem toe. ‘Zie je Jimmy de Munnick nog wel eens?’ vroeg hij achteloos. De tengere caféhouder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb laatst gehoord dat hij al een tijdje een gestudeerd dametje aan de hand heeft, die het rijke mannetjes naar de zin maakt… en daar heel goed in is.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Vroeger schreef hij de mensen toch altijd van die brieven vol onthullingen.’ Smalle Lowietje lachte. ‘Je bedoelt dreigbrieven, chantage.’ Hij grinnikte. ‘Dat zal hij nog wel doen. Jongens als Jimmy de Munnick leren dat nooit af.’ Een vrouw met hoog opgekamd helblond haar kwam het café binnen. De Cock herkende haar direct. Ze droeg een paars truitje boven een strakke pantalon van goudlamé. Met kittige pasjes liep ze op de grijze man toe en drukte hem hartelijk de hand. Vledder maakte plaats en Blonde Henny hees zich op de kruk. ‘Lowie, een pilsie.’ Ze blikte naast zich. ‘U had mij nodig?’ De Cock keek haar bewonderend aan. ‘Je ziet er fantastisch uit.’ Ze glimlachte en duwde met een vlakke hand haar kapsel vanuit de nek wat omhoog. ‘Goed voer en een warme stal.’ De Cock gebaarde naar de caféhouder. ‘Lowie vertelde mij dat die bankier, die ze van de week hebben doodgeschoten, vroeger een klantje van jou is geweest.’ Ze trok haar mond scheef. ‘Fijne meneer… nam mij effe te grazen… zei dat hij geen sou te verteren had.’ De Cock lachte. ‘Ik heb het verhaal van Lowietje gehoord.’ Hij zweeg even. ‘Hoe lang heeft het geduurd?’ ‘Dat hij klant was?’ ‘Ja.’ ‘Een jaar of twee, drie. Hij kwam steeds op vrijdagmiddag zo rond de klok van vier uur.’ ‘Heeft hij jou wel eens iets van zichzelf verteld?’ Blonde Henny schudde haar hoofd. ‘Leugens, alleen maar leugens. Toen ik er eenmaal achterkwam wie hij was, heeft het niet lang meer geduurd.’ Ze prikte met een gestrekte wijsvinger op de stropdas van De Cock. ‘Toch verbaast het mij niet dat ze hem koud hebben gemaakt.’ ‘Hoezo?’ Ze nam een forse slok van haar pils. ‘Er kwam eens een man naar mij toe… een oudere man. Ik schatte hem zo tegen de zestig. Ik had die Vanderbruggen net uitgelaten en stond nog aan de deur. De man wees en vroeg: “Betaalt hij je goed?” Ik keek hem eens aan en zei: “Dat gaat je geen bliksem aan.”’ De Cock reageerde gespannen. ‘En toen?’ ‘Toen zei hij: “Het wordt tijd dat iemand hem stopt… hem naar een andere wereld helpt.” Hij keek mij strak aan. “En,” ging hij verder, “Weet je wie die iemand is?” Hij klopte op zijn borst: “Ik.”’ ‘Wat heb je gedaan?’ Blonde Henny zei verontschuldigend: ‘Niks. Ik dacht dat is een lijperik{Waar men na het inwerpen van een munt voor enkele seconden een spiernaakte vrouw ziet.}. Maar toen ik van de week las dat ze Vanderbruggen hadden koud gemaakt, kwam die man weer in mijn gedachten. En weet je wat ik ineens besefte?’ ‘Nou?’ ‘Hij meende het.’ 7 De Cock leunde achterover in zijn bureaustoel. ‘Was er veel belangstelling?’ Vledder knikte traag. ‘Ik had het idee dat ons gehele Nederlandse management op de begraafplaats Zorgvlied rondliep. Ik heb oud-ministers gezien, gewezen staatssecretarissen en peperdure captains of industry. Van alle multinationals waren topfiguren aanwezig.’ Op het brede gezicht van De Cock verscheen een grijns. ‘De adel van onze tijd.’ Vledder staarde wat peinzend voor zich uit. ‘Gezien de enorme belangstelling moet Vanderbruggen in die kringen een groot aanzien hebben genoten.’ ‘In welk opzicht?’ ‘Hoe bedoel je?’ De Cock wuifde afwerend. ‘Heeft Bram van Wielingen foto’s gemaakt?’ Vledder lachte bij de herinnering. ‘Bram kende bijna alle aanwezigen. Hij riep voortdurend dat hij nog nooit zo’n stelletje ongeregeld bij elkaar had gezien.’ De jonge Vledder keek wat schuins naar De Cock. ‘Hij herkende zelfs een man van wie hij nog niet eens zo lang geleden na zijn arrestatie de gebruikelijke politiefoto’s had gemaakt.’ ‘Wie?’ ‘Jimmy de Munnick.’ De Cock kneep zijn wenkbrauwen samen. ‘Tussen al die luitjes?’ Vledder knikte overtuigend. ‘Het leek alsof hij erbij hoorde.’ ‘En Carla van Heeteren?’ ‘Die heb ik niet gezien.’ De Cock keek naar zijn jonge collega op. ‘Stella la Croix?’ Vledder stak de beide handen voor zich uit. ‘Ik heb heel speciaal naar haar uitgekeken. Ik was er in mijn hart min of meer van overtuigd dat zij op de begrafenis van haar vader zou verschijnen. Ik had in mijn notitieboekje zelfs een rijtje vragen geschreven, die ik haar beslist wilde stellen.’ Hij schudde triest zijn hoofd. ‘Ze was er niet.’ De Cock wreef over zijn kin. ‘Dat is inderdaad opmerkelijk.’ Zijn gezicht stond ernstig. ‘Stella stond duidelijk aan de zijde van haar vader. Ik had het gevoel dat er een sterke band was.’ Vledder knikte. ‘Toch was ze er niet.’ ‘En Henri la Croix?’ De jonge rechercheur grijnsde breed. ‘Die was in al zijn stille bescheidenheid uiterst indringend aanwezig. Hij hield in de aula een mijns inziens goed voorbereide toespraak, waarin hij de uitzonderlijke kwaliteiten van de heer Vanderbruggen memoreerde… zijn buitengewone verdiensten voor de IJsselsteinse Bank. En hij besloot zijn speech uiterst indrukwekkend… met de oprechte hoop uit te spreken, dat het de Amsterdamse recherche snel mocht gelukken de lafhartige moordenaar op te sporen.’ ‘Applaus.’ Vledder keek zijn leermeester misprijzend aan. ‘Voor ons?’ Hij trok een somber gezicht. ‘Beslist onverdiend. Ik heb het gevoel dat wij in een moordzaak nog nooit zo ver van de oplossing verwijderd zijn geweest als dit keer.’ Hij keek vragend op. ‘Zie jij er een gat in?’ De Cock antwoordde niet. Zolang zijn voeten nog geen pijn deden, zolang het legioen van geniepige kleine duiveltjes nog niet met helse naalden in zijn kuiten prikte, was hij hoopvol gestemd. ‘Was er een treurende ex-vrouw Vanderbruggen?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb met het oog op Stella la Croix juist alle aanwezige vrouwen nauwlettend bekeken. Mevrouw Van Kolfsschoten was er niet. Wel haar zoon.’ ‘Marius?’ Vledder snoof afkeurend. ‘Hij viel helemaal uit de toon. Alle heren waren in stemmig zwart… hij liep in hetzelfde hemelsblauwe joggingpak, waarin wij hem thuis hebben gezien. Het was duidelijk provocerend. Er klonken kreten van schande en iemand wilde hem uit de aula verwijderen. Er ontstond zelfs wat rumoer, toen Marius zich daartegen verzette. De jongeman sloeg wild om zich heen en riep duidelijk overspannen: “Gij hebt het tot een kuil van moordenaars gemaakt.”’ ‘En toen?’ ‘De begrafenisondernemer is persoonlijk tussenbeide gekomen voordat het een complete rel werd. Hij heeft de jongen wat gekalmeerd en Marius met zijn hemelsblauwe joggingpak toch maar in de aula gelaten. En zo stond hij later ook vooraan bij de groeve.’ De Cock plukte peinzend aan zijn onderlip. ‘De tempelreiniging.’ Vledder keek hem aan. ‘Tempelreiniging?’ De Cock knikte traag. ‘Gij hebt het tot een kuil van moordenaars gemaakt… dat zijn woorden die Jezus sprak, toen hij de handelaren in Jeruzalem uit de tempel joeg.’ Vledder grinnikte. ‘Hoe komt die jongen aan die tekst?’ ‘Marius noemt zich “een waarlijk volgeling”.’ ‘Van wie?’ De Cock gebaarde met beide handen. ‘Een waarlijk volgeling van Christus.’ Hij zuchtte diep. ‘Ik ben er praktisch de gehele morgen mee bezig geweest. Zie je, het gedrag van Marius tijdens ons bezoek aan zijn moeder intrigeerde mij al. Ik vroeg mij af wat voor een jongen hij was… wat hij deed. Waarom hij bij de scheiding wél de zijde van zijn moeder had gekozen en Stella niet. Marius, zo ontdekte ik, is al jaren een toegewijd lid van een strenge godsdienstige sekte… een soort genootschap dat studie maakt van de Heilige Schrift en dat in navolging van Christus al het kwaad uit de wereld wil bannen.’ Vledder grijnsde. ‘Hij kan beter bij de politie solliciteren.’ De Cock negeerde de opmerking. ‘Marius zit barstensvol haatgevoelens jegens zijn vader. In navolging van zijn moeder, die geen alimentatie van haar man wenste, heeft Marius al zijn aanspraken op een deel van de erfenis van zijn vader afgewezen. Dat is bij notariële akte vastgelegd.’ Vledder keek De Cock nadenkend aan. ‘Wanneer heeft hij dat gedaan?’ ‘Vier maanden geleden.’ ‘Dan erft Stella alles?’ ‘Inderdaad.’ Vledder wreef zich in zijn nek. ‘Een prachtmotief. Het is dat ze een onaantastbaar alibi heeft…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Marius was dus niet gebaat bij de dood van zijn vader.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Niet in die zin. Hij had er geen financieel voordeel bij. Maar dat sluit hem niet uit. Een lang sluimerende intense haat kan heel goed in een moord ontaarden.’ Vledder kneep zijn ogen halfdicht. ‘Je denkt dat Marius zijn vader heeft neergeschoten?’ De Cock antwoordde niet direct. ‘Die rel,’ sprak hij na een poosje, ‘vanmorgen in de aula, verbaast mij niet. Ik heb van ingewijden vernomen dat Marius Vanderbruggen ook de doopplechtigheid in de Westerkerk had willen verstoren. Hij opperde dat plan tijdens een bijeenkomst. Toen een lid van de sekte opmerkte, dat de ten doop gehouden baby geen schuld trof en dat alleen God het recht had om de misdaad der vaderen te wreken op de kinderen, toonde hij berouw en zag van het plan af.’ ‘Een vreemde jongen.’ De Cock knikte. Zijn gezicht stond ernstig. ‘En iemand die de Heilige Schrift kent.’ Vledder staarde hem met grote ogen aan. ‘Dat malle briefje onder de Pierrot… Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn.’ 8 Vledder hield een kogel tussen duim en wijsvinger omhoog. ‘Een flink zwaar kaliber… negen millimeter… en vrijwel onbeschadigd.’ De Cock glimlachte. ‘Dat is mooi voor het laboratorium in Rijswijk… als we eens het moordwapen hebben gevonden.’ Vledder reageerde niet. Hij liet de kogel in het kommetje van zijn rechterhand heen en weer rollen. ‘Hij moet, nadat hij het lichaam van Vanderbruggen verliet, in het dikke vloertapijt zijn gesmoord.’ De jonge rechercheur legde het projectiel op zijn bureau en schoof De Cock een map toe. ‘Het rapport en een plattegrond van de flat met daarop exact de plaats waar de jongens van de Technische Dienst de kogel met hun detector hebben gevonden.’ ‘Eén kogel?’ Vledder knikte. ‘Meer hebben de jongens niet gevonden.’ ‘En ze hebben alles nagezocht?’ Vledder lachte. ‘Volgens hun rapport hebben ze zelfs de plafonds met hun detector afgetast.’ De Cock opende de map en bekeek de plattegrond enige tijd aandachtig. ‘Oppervlakkig bezien,’ sprak hij weifelend, ‘is het weinig verrassend. Schuin in de vloer… slechts een goede meter verwijderd van de plek waar Vanderbruggen onder de schemerlamp lag. De enige onzekere factor is de standplaats van de schutter.’ Vledder liep op hem toe en boog zich ook over de plattegrond. ‘Ik heb er ook al een tijdje naar zitten kijken, maar ik kom er niet uit.’ De Cock frommelde in de lade van zijn bureau en nam daaruit de situatieschets, die hij in ruwe lijnen van de plaats van het misdrijf had gemaakt. Met de rug van zijn hand streek hij het wat verkreukelde werkstuk glad. ‘We kunnen de ligplaats van Vanderbruggen wel fixeren.’ ‘Hoe bedoel je?’ ‘Gezien het dodelijke karakter van het schot… direct door het verlengde merg… kunnen we gevoeglijk aannemen dat Vanderbruggen onmiddellijk in elkaar is gezakt. Hij heeft nadat de kogel zijn lichaam doorboorde, geen stap meer gedaan. Als we daarvan uitgaan en we bezien dan de vindplaats van de kogel, dan krijg ik toch wel een paar kriebels in mijn nek.’ Vledder tikte met zijn wijsvinger op de plattegrond. ‘Je zou eerder een kogel in de muur verwachten… of veel verder van het lichaam verwijderd.’ De Cock knikte. ‘Dat is juist. Daarom… er klopt iets niet.’ Vledder streek met de toppen van zijn vingers tastend over zijn voorhoofd. ‘Als we in gedachten de heer Vanderbruggen rechtop zetten — we mogen aannemen dat hij stond toen het schot viel — dan zou de schutter haast op een stoel hebben moeten staan om via zijn slachtoffer op die plek de vloer te raken.’ De Cock keek naar Vledder op. ‘Het was anders.’ Het klonk wat kriegel. ‘Hoe?’ De Cock schoof de schets ruw van zich af. ‘Vanderbruggen stond niet… hij keek ook niet omhoog, zoals dokter Den Koninghe suggereerde… hij zat op zijn knieën.’ Commissaris Buitendam strekte zijn rug en legde zijn handen gevouwen voor zich op zijn bureau. Zijn lange, smalle gezicht stond ernstig. ‘Ik zal je dit keer niet uitnodigen om te gaan zitten, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd. ‘Je doet maar wat je verkiest.’ Hij kuchte een paar maal indrukwekkend. ‘Ik heb uiteraard jouw… eh, ongenuanceerde opmerking dat meester Schaaps zijn… eh, vriend, de heer Vanderbruggen de dood injoeg, met de officier van justitie besproken.’ Hij zweeg even. ‘Meester Schaaps wenst jou te ontvangen.’ ‘Waar?’ ‘In het Paleis van Justitie.’ ‘Wanneer?’ ‘Straks om twee uur.’ De grijze speurder keek zijn chef argwanend aan. ‘Voor een bestraffende toespraak?’ De commissaris drukte zijn handen steviger in elkaar. Zijn knokkels werden wit, maar op zijn vale wangen kwam wat kleur. ‘Meester Schaaps zal zeker zijn ongenoegen uiten,’ riep hij ontstemd. ‘En je zult moeilijk kunnen ontkennen dat jouw gedrag daar geen aanleiding toe geeft.’ De Cock kneep zijn lippen op elkaar en schudde zijn hoofd. ‘In dat geval ga ik niet.’ De commissaris kwam wild overeind uit zijn stoel. ‘Je gaat.’ De Cock schudde opnieuw zijn hoofd. Hij zette zijn voeten uit elkaar. Zijn houding kreeg iets onverzettelijks. ‘Ik wil in alle openheid,’ sprak hij kalm, ‘met de officier van justitie het onderzoek naar de dood van Vanderbruggen bespreken. Maar ik heb niet bij voorbaat ongelijk. En ik ben zeker niet genegen om mij door een onbekwame man de les te laten lezen.’ De commissaris werd rood tot in zijn nek. ‘Genegen,’ brieste hij, ‘genegen… natuurlijk ben je genegen. Als de heer officier van justitie je roept, dan heb je maar te gaan.’ De Cock grinnikte ongelovig. ‘Een bevel?’ Buitendam zwaaide met een opgestoken wijsvinger. ‘Ja, een bevel… een puur ambtelijk bevel. Ik verzeker je… als je om twee uur niet bij de officier van justitie bent, zal ik je tot schorsing voordragen.’ De Cock keek hem onbewogen aan. ‘Stom.’ Commissaris Buitendam kwam woedend achter zijn bureau vandaan. Zijn ogen vonkten en zijn neusvleugels trilden. Hij strekte zijn arm naar de deur. ‘Eruit.’ De Cock ging. De Cock zakte wat onderuit. De scherpe lijnen rond zijn mond waren verdiept. Zijn gezicht leek een zware donderwolk voor de ontlading. ‘Ik heb een hekel aan bevelen,’ mokte hij. ‘Bevelen is stom. Men moet iemand proberen te overreden om iets te doen… of te laten. Bevelen betekent dat men gewoon onmachtig is om dat te doen.’ De jonge Vledder, naast hem aan het stuur van de oude, gammele Volkswagen, lachte vrolijk. ‘Zou het lukken?’ ‘Wat?’ ‘Jou overreden.’ De Cock antwoordde niet. Hij drukte zich weer omhoog en keek rond. Het oude, eerbiedwaardige Paleis van Justitie zag er gehavend uit. Actiegroepen hadden ruiten ingegooid en de muren met verf besmeurd. De oude speurder snoof. ‘Als men van het “recht” zijn symbolen al bekladt…’ Hij maakte zijn zin niet af, maar wees naar de overkant van de Prinsengracht naar een vrij parkeerplaatsje aan de wallenkant tussen de bomen. Vledder reageerde onmiddellijk. Hij reed de brug over naar de Leidsegracht en parkeerde de Volkswagen tussen de andere wagens op de gracht. Ze stapten uit en liepen over de brug terug naar de kleine ingang van het Paleis van Justitie. Op het moment dat De Cock de zware deur opendrukte, perste een man zich langs hem heen naar buiten en verdween met grote stappen in de richting van de Leidsestraat. De Cock staarde hem verwonderd na. Hij had de man onmiddellijk herkend. Verrast blikte hij opzij naar Vledder. ‘Weet je wie dat was?’ De jonge rechercheur maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Ik weet niet hoe hij heet, maar ik heb hem vanmorgen in de aula bij de begrafenis van Vanderbruggen gezien. En dat was niet de eerste keer dat ik hem zag. Hij was ook bij de doopplechtigheid in de Westerkerk.’ De Cock knikte traag. ‘Het was Jean-Paul Devoordere… directeur van International Electronics.’ Vledder staarde hem aan met open mond. ‘De man… de man die Vanderbruggen bij Carla van Heeteren introduceerde.’ Opperwachtmeester Van der Wamelen van de rijkspolitie begroette De Cock hartelijk. De beide mannen kenden elkaar nog uit de tijd dat de ‘Opper’ als slagvaardig politieman functioneerde en nog niet was verworden tot het factotum van het Amsterdamse justitieapparaat. ‘Wat kom je doen?’ De Cock glimlachte. ‘Ik ben ontboden door meester Schaaps.’ Van der Wamelen trok een grimas. ‘Wat die man heeft, weet ik niet. Hij is de laatste dagen helemaal van de kaart. Van de week presteerde hij het om zonder stukken op de terechtzitting te verschijnen. Die moest ik hem hollend nabrengen.’ De Cock boog zich vertrouwelijk naar hem toe. ‘Was de heer Devoordere bij hem… directeur van International Electronics? Ik zag hem net de deur uit komen.’ Van der Wamelen knikte traag. ‘Een hele tijd. Meer dan een uur. En al die tijd mocht ik hem beslist niet storen.’ Hij blikte voor zich op het bord. ‘Hij is nu vrij. Zal ik jullie aandienen?’ Vledder wuifde afwerend. ‘Ik wil er niet bij zijn. Als De Cock het op zijn heupen krijgt, ligt Schaaps straks met een hartinfarct op de intensive care.’ De werkkamer van de officier van justitie was een onpersoonlijk kaal vertrek van geringe afmetingen. Ook zijn bureau was niet indrukwekkend. Voor een gezagsdrager van zijn formaat was het schamel gemeubileerd. Meester Schaaps stond op. Met afgemeten pasjes liep de kleine man op De Cock toe en schudde hem de hand. ‘Ga zitten, rechercheur,’ sprak hij wat hautain. ‘Ik heb begrepen dat er tussen u en mij een paar misverstanden opgeruimd dienen te worden.’ Hij wees naar een stoel voor zijn bureau. ‘Ik heb van commissaris Buitendam vernomen dat u mij bepaalde verwijten maakt. U zult zich realiseren dat ik op dergelijke kreten nooit had gereageerd, ware het niet dat u zo’n indrukwekkende reputatie als speurder geniet.’ De Cock glimlachte beleefd. Hij had zich ernstig voorgenomen om zich tot het uiterste te beheersen. Het had geen zin, zo besefte hij, om de tegenstellingen te verscherpen. Dat kwam zijn onderzoek naar de moord niet ten goede. Integendeel, het zou de situatie slechts vertroebelen. ‘U vleit mij,’ sprak hij minzaam. Schaaps nam achter zijn bureau plaats. ‘Toen ik vernam dat mijn vriend, de bankier Vanderbruggen — we hebben samen nog rechten gestudeerd — met bepaalde brieven werd bedreigd, heb ik onmiddellijk bevolen het onderzoek aan u op te dragen. U mag dat best als een compliment beschouwen.’ Hij zweeg even. ‘Uw verwijt dat ik mijn vriend de dood heb ingejaagd is ongepast en uiteraard… ongegrond.’ De Cock keek de officier vragend aan. ‘Hij nam voordien contact met u op?’ Schaaps knikte. ‘Hij belde mij zondagmiddag thuis en zei dat hij tussen de post een brief had gevonden, waarin hij werd uitgenodigd om naar een flat in Molenwijk te komen.’ ‘En toen?’ ‘Ik zei: Albert, ga maar. Luister maar naar hetgeen men te zeggen heeft… welke voorwaarden men stelt. Ik heb geen moment overwogen dat Albert daar de dood zou kunnen vinden.’ ‘Waarom bracht u mij niet op de hoogte?’ Schaaps spreidde zijn kleine handen. ‘Ik vond het nog niet nodig,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Wanneer Albert Vanderbruggen voorwaarden had vernomen… mogelijk aanwijzingen had verkregen, dan hadden wij op basis daarvan onze houding kunnen bepalen. Ik had u dan zeker bij de besprekingen betrokken.’ Hij krabde nadenkend aan zijn voorhoofd. ‘Ik zeg u nadrukkelijk… de dood van mijn vriend Vanderbruggen heeft mij verrast… en diep geschokt.’ De Cock keek naar hem op. ‘En de verdwijning van Stella met haar baby?’ Schaaps trok wat wrevelig zijn schouders op. ‘Dat is ook voor mij een raadsel. Misschien, dat Stella ondanks onze uitgebreide voorzorgen toch iets van die dreigbrieven heeft gemerkt en voor alles haar kind in veiligheid heeft willen brengen.’ De Cock knikte instemmend. ‘Dat klinkt aannemelijk. Toch verbaast het mij dat ze tot nu op geen enkele wijze contact heeft gezocht. Hebt u nog met Henri la Croix gesproken?’ ‘Zeker. Hij belt mij vrijwel dagelijks. Henri la Croix maakt een moeilijke tijd door. Niet alleen door de verdwijning van zijn vrouw, maar de dood van Albert Vanderbruggen heeft ook voor de IJsselsteinse Bank een reeks van consequenties.’ ‘Zoals?’ ‘Wel, het blijkt dat Vanderbruggen transacties heeft afgesloten… beleggingen gedaan, waarvan geen exacte bewijsstukken zijn te vinden.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Een motief voor moord?’ Schaaps zuchtte. ‘Dat is ook een van de redenen, waarom ik over de gebeurtenissen bij de bank voortdurend met Henri la Croix van gedachten wissel. De vraag, die daarbij centraal staat, is: wie blijkt er voordeel te hebben bij de dood van Albert Cornelis Vanderbruggen?’ Hij wuifde met zijn rechterhand, de vingers gespreid. ‘Op mijn aandringen is een uitgebreid accountantsonderzoek gestart.’ Hij lachte opgewekt. ‘Geloof me, De Cock, ik houd de vinger aan de pols.’ De grijze speurder wreef over zijn kin. ‘Hebt u wel eens van Jimmy de Munnick gehoord?’ De officier keek hem peinzend aan. ‘Is dat geen oplichter?’ De Cock knikte. ‘Hij schrijft dreigbrieven.’ ‘Ik meen dat ik wel eens een strafvervolging tegen hem heb ingesteld.’ Hij zweeg. Het onderwerp scheen hem niet te interesseren. De Cock gleed met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘U… eh, u kent Carla van Heeteren?’ Schaaps verschoof iets op zijn stoel. ‘U bedoelt… eh, de jongedame die de flat bewoont waar Albert Vanderbruggen de dood vond?’ ‘Die bedoel ik.’ De officier van justitie kuchte. ‘Het was mij bekend dat Albert betrekkingen met haar onderhield.’ De Cock glimlachte fijntjes. ‘Ik vroeg of ú Carla kent.’ Schaaps stak zijn kin vooruit. Met nerveuze bewegingen trok hij zijn stropdas aan. ‘Ik… eh, ik heb haar wel eens bezocht.’ De Cock keek hem strak aan. ‘U… u hebt een sleutel van haar flat?’ Schaaps stond gehaast op. Zijn gezicht zag rood. ‘Over mijn privéleven behoef ik u geen verantwoording af te leggen, De Cock.’ Hij kwam achter zijn bureau vandaan. ‘Zoals gebruikelijk zie ik de vorderingen van uw onderzoek bij proces-verbaal tegemoet.’ Het klonk strak, afstandelijk. De grijze speurder kwam overeind. Hij begreep dat Schaaps het onderhoud wilde beëindigen. Hij slenterde loom de kamer af. Bij de deur draaide hij zich om. ‘Wat, meneer Schaaps, kwam Jean-Paul Devoordere u vertellen?’ 9 De beide rechercheurs liepen groetend langs de loge van opperwachtmeester Van der Wamelen en verlieten het oude, gehavende Paleis van Justitie. Vledder lachte hartelijk om het verhaal van De Cock. ‘Hoe reageerde hij?’ De Cock gniffelde. ‘Hij keek mij aan of hij water zag branden. Hij had die vraag duidelijk niet verwacht. Ik heb nog nooit iemand zo onnozel zien kijken.’ ‘Zei hij wat van dat bezoek?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Hij leek met stomheid geslagen. Om de zaak niet op de spits te drijven, heb ik verder niet aangedrongen. Ik heb netjes gegroet en ben weggegaan. Ik wilde geen toestanden zoals met Buitendam.’ ‘Eruit.’ ‘Precies.’ Ze slenterden zwijgend via de brug naar de Leidsegracht, naar de Volkswagen aan de wallenkant. Vledder deed het portier van het slot en keek peinzend op. ‘Toch vind ik jouw vraag zo gek nog niet. Inderdaad, wat kwam Jean-Paul Devoordere de officier vertellen? Weet hij iets van de moord? Die mogelijkheid lijkt mij zeker niet uitgesloten. We kunnen bijvoorbeeld gevoeglijk aannemen dat Jean-Paul Devoordere een sleutel heeft van de flat in de Molenwijk, waar Vanderbruggen de dood vond. Alleen al in dat opzicht is hij een potentiële dader.’ De Cock knikte traag, nadenkend. ‘Ik heb mij over dat sleutelprobleem het hoofd gebroken. Ik heb zelfs op het punt gestaan om aan Carla van Heeteren een lijst te vragen van al haar klanten, aan wie zij een sleutel van haar flat heeft gegeven.’ Hij grinnikte vreugdeloos. ‘Ik heb het idee laten varen.’ Ze stapten in en Vledder startte de wagen. Voorzichtig voegde hij de auto in de verkeersstroom. ‘Waarom?’ De Cock keek enigszins verstrooid op. ‘Wat bedoel je?’ ‘Waarom liet je het idee varen?’ De Cock maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Eerstens neem ik niet aan dat Carla van Heeteren mij inderdaad een volledige lijst zal geven…. zeker niet als ze voordien met haar geachte clientèle overleg heeft gepleegd… en bovendien bestond blijkbaar de gewoonte om zo’n sleutel, wanneer dat zo uitkwam, even aan een ander uit te lenen. Het aantal mogelijkheden wordt daardoor vrijwel onbeperkt. Het zou een oeverloos onderzoek worden.’ Hij schudde verdrietig zijn hoofd. ‘Daar komt nog bij dat Vanderbruggen zelf de flat met zijn eigen sleutel kan hebben geopend en daarna zijn moordenaar… een man zonder sleutel… kan hebben binnengelaten. Nee, dat brengt ons voorlopig niet veel verder. Carla van Heeteren hield praktisch open huis.’ Hij blikte steels naar Vledder. ‘Volgens mij heeft zelfs onze eigen officier van justitie een sleutel van haar flat.’ ‘Wat… meester Schaaps?’ Vledder stopte voor het rode licht bij de Westermarkt. ‘Hoe kom je daarbij?’ ‘Ik heb het hem gevraagd.’ Vledder schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Dat is te gek. Je kunt aan een eerbiedwaardige officier van justitie toch niet vragen of hij wel eens stiekem een slippertje maakt.’ De Cock antwoordde niet direct. Hij drukte zich wat omhoog en keek naar de kerk, waar het die zondag allemaal begon. Zijn blik gleed langs de slanke Westertoren in een wisselend decor van voortjagende wolken. ‘Het was niet zo’n vreemde gedachtekronkel,’ sprak hij traag. ‘Carla van Heeteren vertelde mij dat ze een uitgebreide en vooral invloedrijke kennissenkring had. Wel, daartoe behoorden Vanderbruggen en Devoordere. Toen ik iets te uitbundig haar schoonheid bewonderde, zei ze dat ze zich zou beklagen bij een officier, die zij kende.’ Hij schoof zijn dikke onderlip vooruit. ‘Waarom zou die officier niet meester Schaaps zijn?’ Vledder reed de Raadhuisstraat in. Voor hem doemde het Koninklijk Paleis op. Zijn gezicht stond zorgelijk. ‘Een edel driemanschap… Vanderbruggen, Devoordere en Schaaps. Maatschappelijk bezien, machtige lieden met veel relaties en invloed.’ Vledder keek triest. ‘Als de moord en de motieven in die kringen liggen,’ verzuchtte hij, ‘dan kunnen wij als eenvoudig rechercheur het wel vergeten.’ De Cock reageerde geschokt. ‘Wij vergeten niets,’ riep hij scherp en vechtlustig. ‘Als de eerbiedwaardige meester Schaaps meent dat hij mijn naam en reputatie kan gebruiken om de vuiligheid van hem en zijn vriendjes te verdoezelen, dan gokt hij op het verkeerde paard. Of beter gezegd… dan heeft hij het paard van Troje binnengehaald.’ Vledder lachte om de beeldspraak. Het klonk bevrijdend. ‘We gaan naar de Kit,’ riep hij opgewekt, ‘ik krijg er weer zin in.’ Meindert Post, de lange, stoere, op Urk geboren wachtcommandant, brulde vanachter de balie. ‘De Cock.’ Zijn stem dreunde door de hal, echode tegen de kale muren. De grijze speurder schoof zijn hoedje wat naar achteren en slenterde op zijn gemak naderbij. Hoewel hij de wachtcommandant al een eeuwigheid kende, verwonderde hij zich nog altijd over het enorme volume dat hij moeiteloos produceerde. Hangend over de balie boog hij zich vertrouwelijk naar hem toe. ‘Had je geroepen?’ vroeg hij laconiek. Meindert Post zwaaide met zijn lange armen. ‘Er zit boven een man op je te wachten.’ ‘Wat voor een man?’ De wachtcommandant trok een vies gezicht. ‘Een glibberig mannetje… als je mij vraagt. Poenerig. Ik meen dat ik hem vroeger wel eens in de buurt van de wallen heb zien scharrelen.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Jimmy… Jimmy de Munnick.’ Het gezicht van Meindert Post klaarde op. ‘Dat is hem. Hij vroeg naar jou. Ik zei dat je er niet was, maar hij wilde op je wachten.’ De Cock knikte begrijpend. Samen met Vledder liep hij de trap op. De jonge rechercheur keek hem van terzijde aan. ‘Wist je dat hij zou komen?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Nee, maar het verbaast mij niet. Chanteurs zijn altijd lieden die uiterst omzichtig manoeuvreren. Wedden, dat hij alleen is gekomen om ons bij voorbaat van zijn onschuld te overtuigen?’ Vledder lachte. ‘We zullen zien.’ In de gang, op de brede bank bij de deur naar de grote recherchekamer, zat een man in een dure lammycoat. Naast hem lag een nieuwe Avenue. Toen hij de beide rechercheurs in het oog kreeg, stond hij op en liep op De Cock toe. ‘De Cock… ik moet je spreken.’ De oude rechercheur maakte de deur open en wenkte de man hem te volgen. ‘Hoelang zat je daar al?’ vroeg hij over zijn schouder. ‘Ruim een uur.’ De Cock bood de man hoffelijk de stoel naast zijn bureau. ‘Dan moet het wel belangrijk zijn.’ Jimmy de Munnick reageerde niet direct. Hij deed zijn jas uit en drapeerde die over de rugleuning. Met precieze beweginkjes trok hij de pijpen van zijn pantalon iets op en nam plaats. De grijze speurder smeet zijn oude hoed en regenjas op een lege tafel en ging zitten. Hij steunde met zijn beide ellebogen op zijn bureau en legde zijn kin in het kommetje van zijn handen. Onverholen nam hij de man voor zich nauwkeurig op. Jimmy de Munnick, vond hij, zag er zeer verzorgd uit. Gesoigneerd. De Cock wist dat hij de vijftig al was gepasseerd, maar dat was hem niet aan te zien. Het donkerblonde haar was zorgvuldig gekapt, het opkomende grijs aan de slapen weggeverfd. Onder zijn lichtpaarse colbert droeg hij een zachtroze hemd met zwierige volanten. De Cock schonk hem een beminnelijke glimlach. ‘Steek van wal.’ Jimmy de Munnick verschoof iets op zijn stoel. ‘Je weet dat ik omgang heb met Carla.’ ‘Carla van Heeteren.’ Hij zette zijn tanden even op zijn onderlip en knikte. ‘Een lieve meid. Je hebt haar ontmoet. Een mooie vrouw ook. Maar ontzettend slordig. Nonchalant. Ze leeft maar raak. Begrijp je? Onzorgvuldig. Zo’n vrouw kan makkelijk in moeilijkheden komen.’ ‘En dat is gebeurd?’ Jimmy de Munnick legde zijn handen op zijn knieën en staarde voor zich uit. Het leek alsof hij met zichzelf worstelde, of hij niet tot een besluit kon komen. De Cock blikte naar de zware platina ring aan de pink van de linkerhand en schatte de diamant op een half karaat. Ook aan de rechterhand schitterden briljanten. Het ging de chanteur blijkbaar niet slecht. ‘Wat is er met Carla?’ vroeg hij scherp. Jimmy de Munnick zuchtte diep. ‘Ze heeft een gozertje aan de hand.’ ‘Wat voor een gozertje?’ Hij maakte een onzeker armgebaar. ‘Een sportjongen… een bodybuilder… je kent dat wel… vele bundels spieren en een leeg hoofd. Het is natuurlijk maar een bevlieging, maar voorlopig is Carla helemaal lijp van dat gozertje.’ De Cock keek hem argwanend aan. ‘Je wilt mij toch niet vertellen,’ sprak hij ongelovig, ‘dat je naar de Warmoesstraat bent gekomen om met mij jouw… eh, jouw liefdesperikelen te bespreken?’ Jimmy de Munnick schudde geërgerd zijn hoofd. ‘Daar heb ik jou niet voor nodig.’ ‘Waarvoor dan wel?’ ‘Kijk, die Mooie Robbie…’ ‘Heet hij zo?’ onderbrak De Cock nieuwsgierig. Jimmy de Munnick knikte gretig. ‘Zo wordt hij genoemd. Zijn echte naam ken ik niet. Ik weet ook niet precies waar het snuitertje vandaan komt.’ Hij boog zich wat naar De Cock toe. ‘Die mooie Robbie,’ ging hij verder, ‘is nieuwsgierig geworden naar de klantjes die Carla in haar flat aan de Molenwijk ontvangt. Begrijp je? En Carla is zo loslippig als een viswijf op zaterdag. Moet je je voorstellen… ze heeft die gozer volledig ingelicht.’ ‘Hoe weet je dat?’ Jimmy de Munnick gebaarde heftig. ‘Dat heeft ze mij zelf verteld. Ze zat in de knoei en kwam van de week naar mij toe.’ ‘Waarmee… waarmee zat ze in de knoei?’ ‘Met die dooie vent in haar flat.’ ‘Vanderbruggen?’ Jimmy de Munnick knikte traag. ‘Carla vertelde mij dat die bankier haar had gezegd dat hij dreigbrieven had ontvangen. Ze zouden zijn kleinzoon willen ontvoeren. Nou, toen ik dat hoorde, kreeg ik het wel even benauwd. Je weet wat voor reputatie ik heb. Ja? Ik ben niet helemaal brandschoon. Zeker niet. Maar een moord gaat mij toch even te ver. Begrijp je, De Cock? Bovendien is het stom. Je slacht geen kip met gouden eieren. Ik heb nog nooit…’ De Cock stak afwerend zijn beide handen op. ‘Wat probeer je mij in godsnaam duidelijk te maken,’ riep hij wat geprikkeld. Jimmy de Munnick slikte. Zijn gezicht zag grauw. ‘Dat ik met die moord niets te maken heb… dat ik die vent niet heb omgelegd.’ Hij zweeg even. ‘En dat ik die brieven niet heb geschreven.’ De Cock trok zijn gezicht in een kille grijns. ‘En dat moet ik geloven?’ Jimmy de Munnick knikte met toegeknepen ogen. ‘Dat moet je geloven,’ sprak hij zacht. Het klonk als een smeekbede. De Cock keek de chanteur onderzoekend aan. In zijn hart bleef de argwaan sluimeren. ‘En wat heeft dat gozertje ermee te maken?’ Jimmy de Munnick boog zijn hoofd. ‘Carla… Carla denkt dat hij het gedaan heeft.’ ‘Wat?’ Met een vreemd, wat verwrongen gezicht keek Jimmy de Munnick naar De Cock op. ‘Mooie Robbie… hij chanteerde hem.’ Toen Jimmy de Munnick, weer geheel in lammycoat, de recherchekamer had verlaten, liep Vledder op zijn oude leermeester toe en keek hem in verwarring aan. ‘Wat moet je daarvan zeggen?’ vroeg hij beteuterd. De Cock glimlachte. ‘Je hebt het gehoord. Ik kreeg gelijk. Jimmy kwam hier om zijn onschuld te betuigen.’ ‘Maar zijn verhaal over Mooie Robbie?’ De Cock maakte een onzeker gebaartje. ‘Daar zal beslist wel een kern van waarheid in schuilen. Het is ook zaak om er ernstig op in te gaan. Jimmy de Munnick is niet gek. Als wij onmiddellijk door zijn verhaal konden prikken, kwam hij niet naar de Warmoesstraat. Carla van Heeteren heeft beslist een gozertje aan de hand, die Mooie Robbie wordt genoemd en dat gozertje zal zeker belangstelling hebben getoond voor de gefortuneerde en invloedrijke mannetjes die Carla tot haar clientèle heeft. Maar of dat snuitertje inderdaad de bankier Vanderbruggen heeft neergeschoten, blijft uiteraard een open vraag.’ Vledder reageerde opgewonden. ‘Carla denkt het. Ik neem aan dat die gedachte een basis heeft.’ De Cock staarde peinzend voor zich uit. ‘Het zou,’ sprak hij traag en bedachtzaam, ‘Jimmy de Munnick heel goed uitkomen.’ ‘Hoe bedoel je?’ De Cock lachte fijntjes. ‘Ik heb het je al gezegd: chanteurs manoeuvreren altijd heel omzichtig. Als Mooie Robbie… of hoe dat snuitertje ook mag heten… inderdaad iets met die moord op de bankier Vanderbruggen uitstaande heeft, dan zit Jimmy, figuurlijk gezien, op rozen… de verdenking valt van hem weg en hij is een rivaal in de liefde kwijt.’ ‘Je hebt gelijk.’ De Cock grijnsde. ‘Zeker weten. Bovendien moet je met een verklaring van Carla uiterst voorzichtig zijn. Het doet mij wat vreemd aan dat ze nu plotseling bij Jimmy gaat biechten.’ ‘Dat begrijp ik niet.’ De Cock kneep zijn ogen halfdicht. ‘Mooie Robbie… zijn naam zegt het al… zal beslist een knap gozertje zijn. En knappe gozertjes kosten handen vol geld. Als Carla een duur en misschien lastig geworden vriendje kwijt wil…’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Luitjes die aan de zelfkant van het leven opereren, hebben vaak een eigen moraal.’ Vledder stak zijn kin iets naar voren. ‘Toch wil ik weten wie Mooie Robbie is.’ De Cock liep naar de tafel en pakte zijn hoed en jas. ‘Ik ook. En ik weet wie ons daarbij kan helpen.’ Vledder lachte. ‘Smalle Lowietje.’ ‘Precies.’ Ze liepen de recherchekamer af. Op het bureau van De Cock rinkelde de telefoon. Vledder liep terug en nam de hoorn van het toestel. Een paar minuten luisterde hij gespannen. Met zijn jas over de arm slenterde De Cock naar hem toe. ‘Is er wat?’ Vledder bedekte het spreekgedeelte met zijn vrije hand. ‘Ze hebben Jean-Paul Devoordere gevonden.’ ‘Dood?’ Vledder knikte. ‘Vermoord.’ ‘Waar?’ De jonge rechercheur slikte. ‘In de flat van Carla van Heeteren.’ 10 Ongeveer in het midden van de kamer, in de lichtkring van een roze schemerlamp, lag op het witte berbertapijt het lichaam van een man. De Cock keek om zich heen. Het decor was hem vertrouwd. Omzichtig trad hij naderbij. De heer Jean-Paul Devoordere, machtig directeur van International Electronics, lag op zijn linkerzijde, steunend op een gebogen arm. De beide benen waren tot op gelijke hoogte opgetrokken. De grijze speurder hurkte bij hem neer en blikte in een paar dode bruine ogen. Hij bleef er even naar kijken. Er was iets vreemds aan die ogen. Het leek alsof de pupillen in pure angst waren verstard. De smalle mond met de dunne lippen hing halfopen. Een spoortje geronnen bloed liep vanuit de mondhoek over de linkerwang naar beneden. Onder de kin, in het halskuiltje, even boven de rand van de coltrui, een gat… een bijna ronde wond van ongeveer een centimeter middellijn. Uitgelopen bloed had op de beige glansgaren trui tot aan de oksel van de linkerarm in een grillig patroon een donkerrode vlek gevormd. Vledder hurkte naast hem neer. ‘Doodgeschoten?’ De Cock knikte met samengeperste lippen. ‘Op precies dezelfde manier,’ sprak hij bitter, ‘het lijkt wel een ritueel.’ ‘Weer een nekschot?’ De Cock antwoordde niet. Hij keek naar de onderpijpen van de lichtbruine pantalon en ontdekte daarop kleine grijswollen pluisjes tot aan de knie. Hij blikte nog eens in de dode ogen en drukte zich toen moeizaam uit zijn gehurkte houding omhoog. Op zijn brede gezicht lag een zorgelijke trek. De dood van Jean-Paul Devoordere had hem volkomen verrast. Het paste niet in het beeld. De moord op de bankier Vanderbruggen had plotseling een extra dimensie gekregen. Van de theorieën die hij zich omtrent die moord had gevormd, hadden vele geen fundering meer… zakten als een kaartenhuis ineen. Wie was de man of de vrouw, die zo veel koelbloedigheid bezat om twee mensen op precies dezelfde manier en op precies dezelfde plaats te vermoorden? Een idioot… een maniak? Wat dreef hem of haar tot zo veel cynisme. Hij knikte voor zich uit. Nauwelijks waarneembaar. Dat was het… cynisme. De moorden droegen een koel, kil, cynisch karakter. Hij keerde zich om en staarde secondenlang naar de stijlvolle hoekkast… naar de droeve Pierrot in wit keramiek. Hij dwong zich erheen te gaan. Maar onder die Pierrot wist hij een briefje… een briefje met een Bijbeltekst die hij kende. Rechercheur Fons IJpinga stapte de kamer binnen. Hij liep dreunend op De Cock toe. ‘Ik heb dat mannetje maar zolang naar het politiebureau aan de Waddenweg gebracht.’ ‘Welk mannetje?’ IJpinga gebaarde naar de dode op de vloer. ‘Die hem hier ontdekte. Dan kun je hem straks op je gemak even verhoren. Hij zit daar goed. Hier loopt hij je toch maar voor je voeten.’ De Cock keek naar hem op. ‘Een mannetje met een sleutel?’ Fons IJpinga lachte. ‘Inderdaad. Hij had een sleutel van deze flat. Al een paar jaar. Het schijnt dat hij hier iedere woensdag komt voor een nummertje.’ De Cock schudde afkeurend zijn hoofd. ‘Dat heet een “erotisch intermezzo”.’ De rechercheur keek hem beteuterd aan. ‘Hoe?’ ‘“Erotisch intermezzo”… dat klinkt veel netter.’ Fons IJpinga wuifde het onderwerp weg. ‘Toen ik aan de Waddenweg de melding kreeg dat er in dezelfde flat weer een dooie vent was gevonden, heb ik onmid dellijk jullie gebeld. Het zal wel met elkaar te maken hebben, denk ik.’ De Cock grinnikte. ‘Op welke manier?’ Fons IJpinga maakte een nonchalant armgebaar. ‘Dat zijn jouw zorgen.’ In zijn stem trilde leedvermaak. ‘De officier wilde dat jij het deed. Dus…’ Hij maakte zijn zin niet af, maar wees naar de dode in het schijnsel van de lamp. ‘Ken je hem?’ De Cock knikte vaag. ‘Wij hebben hem vanmiddag nog bij het Paleis van Justitie gezien. Toen had hij haast.’ Fons IJbinga grijnsde. ‘Om hier te sterven.’ Dokter Den Koninghe stapte tussen twee geüniformeerde broeders van de Geneeskundige Dienst de kamer in. De Cock liep op hem toe en begroette hem hartelijk. De oude lijkschouwer nam zijn garibaldi af en keek rond. Zijn ogen achter de dikke brillenglazen spraken van herkenning en verbazing. ‘Ik was hier toch al een keer?’ De Cock knikte. ‘Dat hebt u goed onthouden, dokter. Een dag of tien geleden.’ Hij wees op de dode man op het tapijt. ‘Maar dat is wel een andere man.’ Den Koninghe trok aan de vouwen de pijpen van zijn pantalon iets omhoog en knielde bij de dode neer. Het duurde slechts een paar seconden. Toen kwam hij overeind. Zijn oude botten kraakten. ‘De man is overleden,’ sprak hij laconiek. ‘En nog niet zo langgeleden.’ ‘Hoelang?’ ‘Een goed uur… misschien iets langer. Er is nog geen sprake van lijkstijfheid.’ ‘Wat vindt u van de pupillen?’ De lijkschouwer tuitte zijn lippen. ‘Daar heb ik niets bijzonders aan gezien. De doodsoorzaak is dezelfde als tien dagen geleden… een gericht nekschot.’ Hij pakte de witzijden pochet uit de borstzak van zijn colbert en wreef de glazen van zijn bril schoon. ‘Hoeveel krijg ik er nog op die manier?’ De Cock maakte een verontschuldigend gebaar. ‘Zolang ik de moordenaar niet heb gevonden… is steeds herhaling mogelijk.’ Dokter Den Koninghe wees naar de hal. ‘Waarom vergrendel je deze flat niet? Dan ben je van al dat gelazer af.’ De Cock glimlachte beleefd. ‘Het feit dat hier tweemaal een man is vermoord, geeft mij niet het recht om deze woonruimte aan het maatschappelijk verkeer te onttrekken. Dat kan niet. Bovendien kan de moordenaar overal toeslaan. Het heeft geen zin…’ Hij stokte plotseling en keek naar Vledder. ‘Wanneer heb jij deze flat vrijgegeven?’ De jonge rechercheur raadpleegde zijn notitieboek. ‘Dat was dinsdag,’ zei hij na enig geblader. ‘Dinsdag na de moord op Vanderbruggen. Toen de jongens van de Technische Dienst met hun detector de dodende kogel in het tapijt hadden gevonden, heb ik Carla van Heeteren gebeld dat zij de flat weer in gebruik kon nemen.’ ‘En dat is gebeurd?’ ‘Dat neem ik aan.’ De Cock wendde zich tot Fons IJpinga. ‘Het mannetje dat deze moord ontdekte, kwam hier elke woensdag?’ Fons knikte instemmend. ‘Dat zei hij, al jaren. Hij schrok zich wezenloos toen hij die dooie vent zag liggen en is in paniek de gaanderij op gevlucht.’ De Cock beet nadenkend op zijn onderlip. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Waar?’ vroeg hij toonloos. ‘Waar was dan Carla?’ Vledder keek hem wat onnozel aan. ‘Hoe bedoel je?’ De Cock sloeg met de volle hand tegen zijn voorhoofd. ‘Gebruik je hersenen,’ riep hij kriegel, ‘dat mannetje kwam hier niet om met knikkers te spelen.’ Vledder keek hem geschrokken aan. ‘Je hebt gelijk… ze had hier moeten zijn.’ De Cock slenterde door de gangen van het nieuwe politiebureau aan de Waddenweg. Hij keek wat onwennig om zich heen. De Cock hield niet van moderne gebouwen. Ze waren vaak zo sfeerloos, zo steriel. En de muren waren nog stom; fluisterden niet van hoop, geluk en leed, zoals in het oude politiebureau aan de Warmoesstraat. Een jonge diender liep voor hem uit en wees naar de deur van een verhoorkamer. ‘Daar zit hij.’ De Cock bedankte met een hoofdknik en ging naar binnen. Op een stoel aan een tafeltje zat een man. De Cock schatte hem achter in de vijftig. Hij droeg een keurig donkerblauw kostuum, compleet met vest. Stijf, gedegen, als een koster op zondag. De Cock stak hem begroetend zijn rechterhand toe. ‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa. Ik ben rechercheur van politie. Ik kom even met u praten over uw… eh, uw ontdekking vanmiddag.’ De man reageerde geagiteerd. Zijn gezicht zag rood. Nerveus tikte hij op het glas van zijn polshorloge. ‘Ik zit hier al bijna drie kwartier. Ik ben geen gevangene, geen arrestant.’ De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Ik heb mijn onderzoek in de flat in Molenwijk afgebroken om u hier niet langer te laten wachten.’ Hij pakte zijn notitieboekje uit zijn binnenzak en legde dat voor zich op tafel. ‘Wie bent u?’ De man stak zijn kin iets vooruit. ‘Charles… Charles Broosschaert.’ Hij gebaarde wat aarzelend naar het notitieboek. ‘Ik wil uiteraard niet dat mijn naam in verband met deze affaire wordt genoemd. Mijn relatie met juffrouw Carla heeft een… een heimelijk karakter.’ ‘Dat begrijp ik.’ ‘Eerlijk gezegd, heb ik er achteraf spijt van dat ik de politie heb ingelicht. Het was misschien beter geweest als ik gewoon was weggewandeld.’ ‘Om later voor de moordenaar te worden aangezien?’ Charles Broosschaert keek De Cock verschrikt aan. ‘Dat is dwaas. En dat weet u. De man was dood toen ik binnenkwam.’ ‘Hoe laat was dat?’ ‘Vijf uur. Ik kom altijd om vijf uur. Elke woensdag. Dan zit Carla op mij te wachten.’ De Cock boog zich iets naar hem toe. ‘Hoe lang komt u al bij Carla?’ ‘Bijna drie jaar. Ik heb haar leren kennen via een zakenrelatie. Die nam mij op een avond mee en stelde mij aan haar voor.’ De Cock plukte aan zijn onderlip. ‘U moet vanmiddag de moordenaar bijna hebben overlopen, zo dicht was u bij het tijdstip van de daad. Hebt u iets bijzonders gezien… iets dat afweek van de gebruikelijke gang van zaken?’ ‘Nee.’ De Cock knikte. ‘Toch… Carla was er niet.’ Charles Broosschaert slikte. ‘U hebt gelijk… Carla was er niet. In plaats van haar lag er die dode man op het tapijt.’ ‘Was de buitendeur op slot?’ ‘Ja.’ ‘Hebt u nog iets aangeraakt… de dode beroerd?’ Charles Broosschaert schudde heftig zijn hoofd. ‘Ik heb me alleen even over hem heen gebogen. Ik zag vrijwel onmiddellijk dat hij dood was.’ ‘En verder was er niemand?’ Hij maakte een onzeker armgebaar. ‘Dat kan ik niet zeggen. Dat weet ik niet. Ik bedoel, ik heb niemand gezien. Normaal komt Carla mij in de hal tegemoet. Toen ze niet verscheen ben ik de kamer ingelopen. Verder ben ik niet geweest.’ De Cock strekte zijn armen voor zich uit. ‘Het is dus mogelijk dat iemand in een van de andere vertrekken was… bijvoorbeeld de slaapkamer?’ Charles Broosschaert knikte vaag. ‘Ik heb uiteraard in de flat geen onderzoek ingesteld. Toen ik die dode man had gezien, was mijn enige gedachte… weg, politie.’ De Cock glimlachte beleefd. ‘Heel begrijpelijk.’ Hij zweeg even, keek de man voor zich onderzoekend aan. ‘U weet dat er al eens een man in de flat van Carla is vermoord?’ Broosschaert verschoof iets op zijn stoel. Hij pakte een zakdoek en wreef over zijn voorhoofd. ‘Ik… eh, ik heb het gelezen,’ hakkelde hij. ‘Vrij recent. In de krant.’ ‘U was vorige week ook op bezoek?’ ‘Ja.’ ‘Heeft Carla toen niets van de moord verteld?’ Charles Broosschaert schudde zijn hoofd. ‘Ik vond wel dat ze nerveus was. Onrustig.’ ‘En u heeft het onderwerp “moord” ook niet aangesneden?’ ‘Nee.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Buiten die zakenrelatie… kent u nog andere mannen die Carla wel met een bezoek vereren?’ Charles Broosschaert drukte zijn lippen opeen. ‘Nee,’ reageerde hij plotseling fel. ‘En ik wil ze ook niet kennen.’ De Cock borg met trage bewegingen zijn notitieboekje op. Daarna leunde hij met beide armen over de tafel. Het gezicht van Broosschaert was dichtbij. ‘Hebt u dreigbrieven ontvangen?’ Charles Broosschaert antwoordde niet. Een zweetdruppel gleed vanonder de haarrand over zijn voorhoofd en bleef hangen aan zijn wenkbrauw boven het linkeroog. De Cock voelde de spanning. ‘Hebt u dreigbrieven ontvangen?’ herhaalde hij dwingender. Charles Broosschaert tastte bevend naar de binnenzak van zijn colbert en reikte De Cock een bruine enveloppe. ‘Als ik… eh… als ik niet betaal,’ stamelde hij, ‘word ik… net als Vanderbruggen… vermoord.’ 11 De Cock tikte met zijn dikke middelvinger op de bruine enveloppe die voor hem op zijn bureau lag. ‘Dit is anders,’ riep hij ongeduldig. ‘Dit lijkt in geen enkel opzicht op de brieven die ik zondag na de doopplechtigheid van Vanderbruggen kreeg.’ Vledder trok zijn gezicht strak. ‘Er wordt wel naar zijn dood verwezen.’ De Cock knikte traag. ‘Het vestigt inderdaad de indruk dat de schrijver van deze dreigbrief verantwoordelijk is voor de moord op de bankier. Charles Broosschaert gaat daar ook van uit. Hij is doodsbenauwd en volledig bereid te betalen.’ ‘Vijftigduizend gulden.’ De Cock glimlachte. ‘Een bescheiden verlangen. Ik heb eens links en rechts geïnformeerd. Charles Broosschaert is veel meer waard. Hij is directeur van diverse ondernemingen en kan over ruime fondsen beschikken.’ Vledder antwoordde achteloos: ‘Misschien is de chanteur slecht geïnformeerd?’ De Cock zei niets. Hij pakte de bruine enveloppe en wierp die bij de andere brieven. Daarna klapte hij de lade van zijn bureau dicht. Het was een daad van ingehouden woede. ‘Er klopt iets niet,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Deze dreigbrief is anders van toon, anders van stijl. Hij is veel directer gesteld en ook met een andere schrijfmachine getypt. Bovendien wordt ditmaal duidelijk bloedgeld geëist.’ Vledder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hebben we nog oude brieven van Jimmy de Munnick?’ ‘Voor vergelijking?’ ‘Precies.’ De Cock wees omhoog. ‘Ga boven eens met onze Ad van Ishoven praten. Misschien kan hij in zijn administratie nog processen-verbaal vinden met fotokopieën van oude dreigbrieven.’ Hij keek de jonge rechercheur bewonderend aan. ‘Ik moet je zeggen… het is niet eens een gek idee.’ Vledder lachte. ‘Het lijkt me een specifieke stunt van Jimmy de Munnick. Ter afleiding komt hij ons vertellen dat Mooie Robbie, zijn rivaal in de liefde, de rijke klanten van Carla chanteert en intussen incasseert hij zelf het bloedgeld.’ Hij keek naar de grijze speurder op. ‘Welke afspraken heb je met Charles Broosschaert gemaakt?’ De Cock wreef over zijn kin. ‘Het was niet gemakkelijk om hem tot enige medewerking te bewegen. Hij stortte liever die vijftigduizend gulden om van het gezeur af te zijn. Pas toen ik hem duidelijk maakte dat het bij die eerste vijftigduizend beslist niet zou blijven, werd hij iets toeschietelijker. Indien er nadere aanwijzingen zouden komen over het tijdstip en de plaats van betaling, zou hij ons onmiddellijk berichten.’ ‘Meer niet?’ ‘Hoe bedoel je?’ Vledder gebaarde wild. ‘Het merken van geld… het noteren van de nummers… het zetten van een val voor de chanteur…’ De Cock wuifde glimlachend. ‘Dat moeten we nog uitwerken. Charles Broosschaert was nog te veel onder de indruk van zijn ontdekking. Het gebeurt je, zeker als burger, niet iedere dag dat je onverhoeds met een lijk wordt geconfronteerd.’ ‘Kende hij Jean-Paul Devoordere?’ De Cock trok aarzelend zijn schouders op. ‘Broosschaert vertelde mij,’ sprak hij bedachtzaam, ‘dat hij middels een zakenrelatie met Carla in contact was gekomen en geen andere bezoekers van haar kende. Ik had echter het stellige idee dat hij loog en dat hij de beide slachtoffers Vanderbruggen en Devoordere wel degelijk heeft gekend. Mogelijk zelfs heel goed.’ ‘Hoezo?’ De Cock gebaarde met beide handen. ‘Al die topmensen uit ons zakenleven kennen elkaar toch. Hun ondernemingen en bedrijven zijn vaak op een of andere manier met elkaar verweven. Zij vormen…’ ‘… een kliek.’ De Cock glimlachte. ‘Jij denkt aan de uitlatingen van mevrouw Van Kolfsschoten, de ex-vrouw van Vanderbruggen.’ Vledder knikte nadrukkelijk. ‘Ze sprak over louche figuren met een misdadige aard.’ Hij zweeg. Plotseling verscheen op het gezicht van de jonge rechercheur een pijnlijke trek. De grijze speurder keek hem geschrokken aan. ‘Is er wat?’ vroeg hij bezorgd. Vledder streek met de rug van zijn hand langs zijn lippen. ‘Misschien heeft de moordenaar zich vergist.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Vergist?’ Vledder knikte heftig. ‘Misschien wachtte hij in de flat van Carla op woensdag zo rond de klok van vijf uur wel op Charles Broosschaert.’ De Cock slikte. ‘En verscheen Jean-Paul Devoordere.’ Over het geribde glas van de deur van de recherchekamer schoof een grillig silhouet. Er werd zachtjes geklopt en De Cock riep: ‘Binnen.’ De deur werd langzaam opengedaan en in de deuropening verscheen een jongeman. Aarzelend trad hij naderbij. De Cock nam hem nauwkeurig op. Hij schatte hem op rond vijfentwintig jaar. Voor zijn leeftijd was hij te gedegen gekleed in een beigebruin kostuum van grove tweed. Met een flauwe glimlach om zijn lippen stapte hij op de grijze speurder toe. ‘U… eh, u bent rechercheur De Cock?’ De oude rechercheur stond op van zijn stoel. ‘Om u te dienen,’ sprak hij vormelijk. De jongeman boog wat stram. ‘Ik ben Jean-Baptiste Devoordere… oudste zoon.’ De Cock stak de jongeman zijn hand toe. ‘Ik condoleer u met de dood van uw vader,’ sprak hij gedragen. ‘Zijn plotseling heengaan moet voor u en de familie een geweldige schok zijn geweest.’ De jongeman knikte vaag en nam plaats op de stoel die De Cock hem bood. ‘Moeder heeft mij opgedragen om met u te praten. Ze kan het niet vatten. Ze begrijpt het niet. Ze wil meer weten van die flat… van… eh, van die juffrouw, die mijn vader kennelijk wel eens bezocht.’ Hij hield zijn hoofd iets schuin. ‘Wij menen begrepen te hebben dat in diezelfde flat ook de heer Vanderbruggen om het leven is gebracht?’ De Cock keek hem strak aan. ‘En door dezelfde dader.’ Hij zweeg even. ‘De uitvoering is vrijwel identiek.’ De jongeman slikte. ‘U bedoelt, dat de heer Vanderbruggen en mijn vader door een en dezelfde man zijn vermoord?’ De Cock knikte traag. ‘Zo is het. Het is echter niet zo, dat de dader per se een man moet zijn geweest.’ ‘Het zou ook een vrouw kunnen zijn?’ ‘Inderdaad.’ De jongeman schudde bedroefd zijn hoofd. ‘Wat heeft het voor zin?’ riep hij opstandig. ‘Mijn vader werkte hard. Hij stond aan het hoofd van een enorme onderneming en verschafte werk aan tienduizenden. Waarom zou men zo’n man…’ De Cock onderbrak hem. ‘U kende de heer Vanderbruggen?’ ‘Zeker. Hij was een vriend van mijn vader.’ ‘Al lang?’ Jean-Baptiste Devoordere spreidde zijn armen. ‘Zolang als ik weet. Als kind ging ik al met de familie Vanderbruggen met vakantie. Meestal naar Zwitserland. Daar hebben ze een chalet.’ De Cock knikte begrijpend. ‘U kent Stella?’ Om de lippen van Jean-Baptiste Devoordere gleed weer die vage glimlach. ‘Stella was mijn jeugdliefde… als je dat op mijn leeftijd al kunt zeggen. Ik mocht haar erg graag.’ Hij grinnikte zachtjes. ‘Als kind kon ik nooit de verleiding weerstaan om haar lange vlechten in elkaar te knopen. Dat vond ik zalig. Ook later, in onze tienertijd trokken we veel met elkaar op.’ ‘Tot een huwelijk is het niet gekomen?’ Jean-Baptiste Devoordere liet zijn hoofd wat zakken. ‘Ze trouwde Henri la Croix… een simpele bankbediende.’ De Cock keek naar hem op, proefde de ondertoon. ‘Begrijpt u iets van haar verdwijning?’ De uitdrukking op het gezicht van Jean-Baptiste versomberde. ‘Ik denk dat ze bang is…. dat ze zich met haar kind ergens schuilhoudt.’ De Cock trok wat nonchalant zijn schouders op. ‘Ze verscheen zelfs niet op de begrafenis van haar vader. En dat intrigeert mij nog steeds. Ze was erg op hem gesteld.’ Jean-Baptiste keek hem verbaasd aan. ‘Stella,’ sprak hij hoofdschuddend, ‘Stella was helemaal niet zo op haar vader gesteld. Integendeel. Die twee hadden vaak slaande ruzie. Stella is zelfs een paar maal van huis weggelopen.’ De Cock trok rimpels in zijn voorhoofd. ‘Maar bij de scheiding van haar ouders koos ze toch de zijde van haar vader?’ Jean-Baptiste grijnsde. ‘Omdat de bankier Vanderbruggen het symbool was van rijkdom en macht… zaken die haar moeder en haar broer maar matig interesseerden.’ ‘En Stella?’ ‘Ze joeg ze na.’ ‘Hoe?’ Jean-Baptiste Devoordere gebaarde vertwijfeld. ‘Ik ken haar toch.’ Het klonk wat geprikkeld. ‘Ik ben jaren met haar opgetrokken. Als Stella iets in haar hoofd had… gebeurde het.’ De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Haatte Marius zijn vader?’ Jean-Baptiste Devoordere antwoordde niet direct. ‘Marius is een wat vreemde jongen,’ sprak hij nadenkend. ‘Altijd al geweest. Hij kon het niet zo erg best met zijn vader vinden. De heer Vanderbruggen was ook een moeilijke man, die veel van zijn kinderen vergde. Toch denk ik dat zijn vader voor Marius te groot was… te groot om hem werkelijk te haten.’ Hij zweeg even, keek de grijze speurder onderzoekend aan. ‘Waarom vraagt u niet of ik mijn vader haatte?’ De Cock glimlachte. ‘Deed u dat?’ Jean-Baptiste Devoordere reageerde heftig. ‘Ik hield van mijn vader,’ riep hij luid, aangedaan. ‘Ik bewonderde zijn inzet, geestkracht en werkdrift. Hij was in mijn ogen een fantastische vent.’ Hij verschoof iets op zijn stoel. Zijn gezicht zag rood en in zijn ogen kwam een wilde blik. ‘En ik zal er persoonlijk op toezien dat zijn moordenaar wordt gevonden… dat mijn vader recht wordt gedaan.’ Hij wees met gestrekte arm naar De Cock. ‘Ook u hebt schuld aan zijn dood.’ De grijze speurder keek hem niet-begrijpend aan. ‘Schuld,’ sprak hij verwonderd. ‘Ik heb uw vader niet omgebracht.’ Jean-Baptiste Devoordere schudde fel zijn hoofd. ‘Dat niet,’ riep hij, ‘dat niet. Maar als u meer attent was geweest… inventiever… als u de moordenaar van Vanderbruggen tijdig had ontmaskerd… dan was mijn vader nu nog in leven.’ De Cock keek hem aan. Secondenlang. De woorden van de jongeman deden hem pijn. Maar zijn gezicht stond strak, als een masker. ‘Uw moeder,’ sprak hij kalm, ‘heeft u opgedragen met mij te praten… niet om mij te beschuldigen. U moet bedenken… niet iedereen heeft de inzet, geestkracht en werkdrift van uw vader… anders zou het niet zo’n uitzonderlijk mens zijn geweest.’ Jean-Baptiste Devoordere boog zijn hoofd. Een tijdlang zei hij niets. Eerst na een poosje keek hij op. Rustiger. Het felle rood was uit zijn gezicht getrokken en in zijn blauwe ogen lag weer een kalme blik. ‘Het spijt me,’ sprak hij verontschuldigend. ‘Ik heb u onheus bejegend. Ten onrechte. Maar de gedachte dat vader voorgoed weg is… dat ik nooit meer met hem zal kunnen praten… maakt mij opstandig.’ De Cock zuchtte diep. ‘Ik beloof u dat ik mijn best zal doen,’ sprak hij zacht en wist dat het banaal klonk. ‘Het is geen gemakkelijke zaak,’ ging hij verder. ‘Ik heb weinig aanknopingspunten. Door de dood van uw vader moet ik de moord op de heer Vanderbruggen plotseling in een ander licht gaan zien. Ik moet mijn aandacht verleggen. Het motief van de moordenaar reikte verder dan de dood van de bankier.’ ‘En ik ken hem,’ viel Jean-Baptiste hem bijna in de rede. ‘Wie?’ ‘De moordenaar.’ De Cock blikte verrast naar hem op. ‘U kent hem?’ In zijn stem trilde ongeloof. Jean-Baptiste knikte nadrukkelijk. ‘Ik zal zijn gezicht nooit vergeten. Ik voetbalde toen nog bij Ajax… junioren… droomde eens de ster van het veld te worden, tot een onwillige knie een einde aan mijn illusies maakte. Op een avond na de training stond bij de ingang van het stadion een man. Hij had kennelijk op mij staan wachten. Hij kwam naar mij toe en vroeg of ik een zoon was van Jean-Paul Devoordere… de grote man van International Electronics.’ De Cock reageerde gespannen. ‘En toen?’ ‘Ik zei: “Ja, dat is mijn vader.” Toen zei hij: “Het wordt tijd dat iemand hem stopt… hem naar een andere wereld helpt.” Hij keek mij doordringend aan. “En weet je, zei hij, wie die iemand is?” Hij klopte op zijn borst: “Ik.”’ ‘Wat heb je gedaan?’ Jean-Baptiste slikte. ‘Ik heb het die avond nog aan mijn vader verteld.’ ‘En?’ ‘Die lachte en zei: “Daar… daar heeft Pieter het lef niet toe.”’ 12 Vledder onderbrak hem enthousiast. Zijn ogen straalden. ‘Dat is hem,’ riep hij blij, ‘dat is de man die wij zoeken. Dat kan niet missen. Hij vormt de schakel tussen de beide moorden.’ Jean-Baptiste Devoordere keek de jonge rechercheur verrast aan. ‘Het is een al wat oudere man,’ legde hij uit. ‘Ongeveer van dezelfde leeftijd als mijn vader. Misschien nog wel iets ouder.’ Vledder gebaarde naar De Cock. ‘Wij zijn dezelfde man in ons onderzoek al een keer tegengekomen. Hij sprak toen dezelfde dreiging uit… in dezelfde bewoordingen… maar toen ten aanzien van de bankier Vanderbruggen.’ Jean-Baptiste reageerde verwonderd. ‘U… eh, u kent hem?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Een vrouwtje van lichte zeden, met wie Vanderbruggen destijds contacten onderhield, vertelde van hem. Zijn identiteit kennen wij niet.’ Jean-Baptiste Devoordere zuchtte. ‘Ik weet ook niet wie hij is. Toen wij het bericht van vaders dood kregen, dacht ik onmiddellijk aan hem. Ik heb aan mijn moeder gevraagd of zij met betrekking tot mijn vader ene Pieter kende, maar die naam zei haar niets.’ De Cock wuifde in zijn richting. ‘U heeft ook destijds niet aan uw vader om een uiteenzetting gevraagd? Blijkbaar wist hij onmiddellijk wie u bedoelde.’ Jean Baptiste knikte. ‘Dat wist hij. En ik kreeg ook het idee dat het niet de eerste keer was dat vader die bedreiging hoorde. Hij deed er echter zo nonchalant, zo luchthartig over dat ik niet verder heb gevraagd.’ De jonge rechercheur Raap kwam de recherchekamer binnen. Over zijn schouder droeg hij een grijze plastic zak. Met een zwaai liet hij de zak op een lege tafel ploffen. De Cock begroette hem met een glimlach. ‘Wat heb je daar, Frans?’ vroeg hij vriendelijk. De jongeman grijnsde. ‘De spullen van dat lijk… die Devoordere. Uit het sectielokaal.’ Hij zwaaide misprijzend naar Vledder. ‘Meneer had geen zin om met de broeders van de Geneeskundige Dienst mee te rijden en vroeg via de mobilofoon of ik het wilde doen.’ ‘Jij was op pad?’ ‘Ja, ik was toevallig in de buurt van Molenwijk.’ ‘En jij wilde wel?’ Frans Raap lachte wat verlegen. ‘Als ik iemand helpen kan.’ De Cock wees naar de plastic zak op tafel. ‘Had Devoordere brieven bij zich?’ De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Nadat de broeders hem in het sectielokaal hadden uitgekleed, heb ik al zijn zakken binnenstebuiten gekeerd. Een portefeuille met wat geld en creditcards. Een mapje met autopapieren. Geen enkele brief.’ Hij zweeg even. ‘O ja, dat moet ik je nog zeggen. Kort voor ik van de flat wegging, sprak ik met Ben Kreuger van de Dactyloscopische Dienst. Hij vertelde dat hij onder de witte Pierrot opnieuw een briefje had gevonden met dezelfde tekst. Hij zou het meenemen naar het laboratorium voor een onderzoek met jodiumdampen.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Ben hoopt op vingerafdrukken.’ Rechercheur Raap tastte naar de binnenzak van zijn nylon jack en trok een pistool tevoorschijn. Het was een fraai klein wapen, verchroomd met kolfplaten van parelmoer. Hij draaide het om. Aan beide zijden stonden in goud de initialen JRS. De Cock keek vragend naar hem op. ‘Hoe kom je daaraan?’ ‘Die zat in de rechterzak van zijn colbert.’ De Cock nam het wapen over. ‘Bij Devoordere?’ vroeg hij verbaasd. Frans Raap knikte nadrukkelijk. ‘Wees er maar voorzichtig mee,’ sprak hij bezorgd. ‘Het ding is geladen. Er zit een patroon in de kamer en nog vijf in de houder. Kaliber 7.65… net als onze kleine politie-FN.’ De Cock wendde zich naar Jean-Baptiste en toonde hem het vuurwapen. ‘Kent u dit?’ Het gezicht van de jonge Devoordere zag heel bleek. Hij schudde traag zijn hoofd. ‘Dat is niet van vader,’ sprak hij zacht, bijna fluisterend. ‘Vader… vader droeg nooit een wapen.’ Toen Jean-Baptiste Devoordere was vertrokken en ook Frans Raap afscheid had genomen, nam De Cock het pistool opnieuw ter hand. Het fraaie wapen intrigeerde hem. Hij keek naar Vledder, die zijn schrijfmachine naar zich toe had getrokken om een rapport van zijn bevindingen te maken. ‘Waarom,’ vroeg hij aarzelend, wat bedachtzaam, ‘heeft een man, die nooit gewapend is… die volgens zijn oudste zoon nooit in dienst is geweest en niet eens weet hoe zo’n apparaat werkt… plotseling een pistool op zak?’ Vledder schoof zijn onderlip vooruit. ‘Uit voorzorg… omdat hij bang is… een aanval vreest.’ ‘Van wie?’ De jonge rechercheur gebaarde boven zijn schrijfmachine. ‘Een aanval van de man of de vrouw die hij verwacht te ontmoeten.’ De Cock knikte traag, nadenkend. ‘Jean-Paul Deveordere ging dus… net als zijn vriend Vanderbruggen tien dagen tevoren… naar een afspraak… een afspraak, zo mogen wij aannemen, met zijn toekomstige moordenaar.’ Hij stond van zijn stoel op en begon met grote passen door de recherchekamer te stappen. Bij het bureau van Vledder bleef hij staan en stak zijn rechterwijsvinger omhoog. ‘En hij besefte het gevaar.’ Vledder knikte instemmend. ‘Vandaar dat hij zich bewapende.’ De grijze speurder kneep beide ogen dicht. ‘Toch ging hij,’ dacht hij hardop. ‘Toch ging hij.’ Toen hij zijn ogen weer opende keek hij Vledder vragend aan. ‘Wij hebben ook op het lijk van Vanderbruggen geen brieven gevonden?’ ‘Nee.’ ‘Toch had Vanderbruggen een brief ontvangen… die zondag. De brief die voor hem de aanleiding vormde om naar Molenwijk… naar de flat van Carla van Heeteren te gaan. De vraag is… ontving ook Jean-Paul Devoordere zo’n brief… zo ja, waar zijn beide brieven gebleven?’ Vledder grinnikte droog. ‘De moordenaar zal ze na zijn gruweldaad hebben teruggenomen.’ ‘Waarom?’ De jonge rechercheur trok zijn schouders op. ‘Dat… dat moet je de moordenaar vragen.’ De Cock negeerde de opmerking. ‘Omdat,’ antwoordde hij zichzelf, ‘de brieven voor hem belastend waren.’ Vledder schudde vertwijfeld zijn hoofd. ‘Waarom laat hij voor ons wel die tekst achter?’ ‘Je bedoelt: Ik heb u bij uw naam geroepen, gij zijt Mijn?’ ‘Ja.’ Zijn leermeester gebaarde afwerend. ‘Die tekst liet hij niet voor óns achter.’ ‘Voor wie dan wel?’ De Cock grijnsde boosaardig. De grillige accolades rond zijn mond dansten macaber. ‘Voor zijn volgend slachtoffer.’ Op het bureau van De Cock rinkelde de telefoon. Vledder nam de hoorn van het toestel en luisterde. Even later gebaarde hij met de hoorn in zijn hand. ‘Beneden aan de balie staat Smalle Lowietje.’ ‘Laat hem onmiddellijk boven komen.’ Vledder herhaalde de kreet en legde de hoorn op het toestel terug. Het duurde enkele minuten, toen ging de deur open en verscheen een spits muizensnuitje boven de kruk. De blik van de tengere caféhouder dwaalde schichtig door de recherchekamer. Het constateren dat alleen De Cock en Vledder aanwezig waren, luchtte hem zichtbaar op. Glimlachend trad hij naderbij. ‘Ik heb niet zo veel tijd,’ sprak hij gehaast. ‘Ik heb zolang Blauwe Japie bij mij achter de tap gezet. Als ik te lang wegblijf, heeft hij mijn hele voorraad drank opgezopen.’ De Cock lachte hartelijk. ‘Je moet Blauwe Japie niet nemen… je moet een geheelonthouder achter de tap zetten.’ Smalle Lowietje grinnikte. ‘Blauwe knopen zijn er in de omgeving van de Walletjes niet veel te vinden.’ Hij trok zijn tengere schouders wat op en grijnsde. ‘Gelukkig, anders kon ik mijn etablissement der dorstigen wel sluiten.’ De Cock keek hem met geveinsde verbazing aan. ‘Lowie, je wordt lyrisch.’ De caféhouder negeerde de opmerking en liet zich op de stoel naast het bureau van De Cock zakken. Vertrouwelijk boog hij zich naar de grijze speurder toe. ‘Toen je de laatste keer bij mij was,’ sprak hij zacht, samenzwerend, ‘had je het over Jimmy de Munnick… en of hij nog brieven schreef.’ De Cock knikte. ‘Daar had ik het over.’ Smalle Lowietje gebaarde met gespreide vingers. ‘Ik heb eens hier en daar voor je geïnformeerd… hij doet het nog steeds… brieven schrijven. En het schijnt hem geen windeieren te leggen. Er zijn blijkbaar nog steeds rijke stinkerds, die er veel geld voor over hebben om Jimmy te laten zwijgen. Hij heeft een flat in Zandvoort. Bovendien heeft hij kortgeleden op het Spaanse Mallorca, niet ver van Las Palmas een kapitale bungalow met een grote lap grond gekocht.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Hoe weet je dat?’ Smalle Lowietje glimlachte geheimzinnig. ‘Van Ome Cor… Ome Cor de timmerman uit de Molsteeg. Er moet aan die bungalow nog het een en ander worden opgeknapt en nu heeft Jimmy aan Cor gevraagd of hij dat wil doen. Zie je, Jimmy de Munnick heeft van de Spaanse bouwvakkers geen hoge hoed op.’ ‘Dus vroeg hij Ome Cor.’ ‘Precies. Ome Cor krijgt er zijn geld voor en mag bovendien met zijn gezin in de bungalow wonen tot het karwei helemaal klaar is.’ De Cock knikte begrijpend. ‘En dat gestudeerde dametje,’ vroeg hij argeloos, ‘dat hij aan de hand had?’ Smalle Lowietje trok zijn muizensmoeltje in een ernstige plooi. ‘Die heet Carla… Carla van Heeteren. Ze heeft een mooie flat in Molenwijk en…’ Plotseling stokte hij. Met open mond keek hij De Cock aan. In zijn ogen glansden verwondering en verwarring. ‘Ma… maar,’ stotterde hij, ‘daar zijn toch die twee mannen neergeschoten? Met die zaak ben jij toch bezig?’ De Cock lachte hartelijk. Van de expressie op het gezicht van de kleine caféhouder genoot hij intens. ‘Jij denkt dat Jimmy de Munnick die bungalow heeft gekocht van chantagegeld?’ vroeg hij zakelijk. Smalle Lowietje blikte verontwaardigd naar hem op. ‘Waarvan anders?’ De Cock gebaarde nonchalant. ‘Van het geld dat die Carla binnenbrengt.’ De tengere caféhouder snoof. ‘Dat stelt niets voor… zeker niet in verhouding tot wat chantage oplevert.’ Hij schudde misprijzend zijn hoofd. ‘Ik heb nog nooit een niesse{Niesse: bargoens voor meisje.} van pezen{Pezen: prostitutie bedrijven.}echt rijk zien worden. Bovendien schijnt die Carla een typetje te zijn dat nog wel eens een gozertje aan de hand heeft.’ ‘Hoe bedoel je?’ Smalle Lowietje grijnsde. ‘Wel, een knap gozertje om eens lekker vreemd mee te gaan. Ik heb gehoord dat ze nu weer met zo’n jochie van een sportschool voost{’Vozen: buiten de vaste relatie beleven van een niet-commerciële seksuele verhouding.}. De Cock keek hem onderzoekend aan. ‘Ken je hem?’ Smalle Lowietje streek met de nagels van zijn rechterhand over zijn morsige vest. ‘Mooie Robbie… echt een knap gozertje, een bodybuilder, je weet wel, zo’n vent die de godganselijke dag met zijn eigen lijf bezig is. Hij komt veel hier verderop in de sportschool. Vroeger vond ik hem wel een aardig kereltje… een echte sportjongen, maar sinds hij weet dat de vrouwen van hem gecharmeerd zijn, is hij gewoon onuitstaanbaar geworden.’ ‘Ken je zijn echte naam?’ De tengere caféhouder trok een bedenkelijk gezicht. ‘Niet zo direct. Maar dat zal ik wel eens voor je uitvogelen. Ik heb zo’n idee dat hij tegenwoordig puur op de criminele toer is.’ ‘Hoezo?’ Smalle Lowietje gebaarde met beide handen. ‘Hij rijdt sinds een paar weken in een snelle super-de-luxe sportwagen. Laatst kwam hij ermee over de gracht. En wie denk je dat er naast hem zat?’ ‘Nou?’ Smalle Lowietje gniffelde. ‘Jimmy de Munnick.’ De Cock slikte. ‘En dat is de… eh, de man van Carla.’ De tengere caféhouder knikte bedaard. ‘Ze hadden veel gein samen in de wagen. Bovendien heeft hij een blaffer gekocht.’ ‘Wie?’ ‘Mooie Robbie.’ ‘Wat voor een blaffer?’ ‘Een revolver… een negen millimeter Smith & Wesson.’ De Cock trok zijn donkere wenkbrauwen samen. ‘Een negen millimeter?’ herhaalde hij verrast. Smalle Lowietje spreidde zijn beide handjes. ‘Azen Appie heeft het mij zelf verteld. Hij heeft de blaffer op bestelling geleverd.’ 13 De Cock had moeie voeten. Met zijn broekspijpen tot aan zijn knieën opgerold stak hij zijn behaarde, witbleke benen in een emmer dampend water. Parelend bruiszout kriebelde tussen zijn tenen. Voorovergebogen en met een van pijn verwrongen gezicht streek hij met zijn handen langs zijn enkels. Het leek hem toe dat een legioen venijnige duiveltjes met lange scherpe naalden in de bollen van zijn kuiten prikten. De pijn gaf hem een onbehaaglijk gevoel van verslagenheid. Hij wist wat die pijn betekende. Wanneer een onderzoek slecht verliep, wanneer hij het idee had steeds verder van de oplossing weg te drijven, togen venijnige duiveltjes ten aanval en voelde hij zijn voeten. Hij blikte schuins omhoog naar zijn vrouw, die hem met een meelijwekkend lachje bekeek. ‘Moet er nog warm water bij?’ vroeg ze bezorgd. ‘Ik heb geen varkenspootjes,’ riep hij knorrig. ‘Ik heb nu al het gevoel dat je mijn voeten straks met mes en vork kunt opdienen.’ Mevrouw De Cock lachte. Ze kende de stemmingen van haar man en wist dat zijn slecht humeur meer met zijn werk dan met zijn voeten te maken had. ‘Ben je er nog niet uit?’ vroeg ze liefjes. De grijze speurder zuchtte diep. Hij tilde zijn linkerbeen iets op en keek hoe van zijn hiel een straaltje water in de emmer terugliep. ‘Ik heb de hele dag achter Azen Appie aangehold. Telkens als ik ergens kwam, was hij net vertrokken.’ ‘Wie is dat… Azen Appie?’ ‘Een oude straatgokker, die vroeger met het spelletje “een-tweedrie, klaveraas” veel geld verdiende, maar zich de laatste jaren toelegt op de illegale wapenhandel.’ ‘Heeft hij wat met de moorden te maken?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Hij heeft een revolver verkocht aan een jongeman, die Mooie Robbie wordt genoemd. Die Mooie Robbie onderhoudt weer betrekkingen met de callgirl die in Molenwijk de flat in gebruik heeft, waar die beide mannen zijn vermoord. En die moorden gebeurden weer met een revolver van hetzelfde kaliber als Azen Appie heeft geleverd.’ Mevrouw De Cock keek haar man onderzoekend aan. ‘Is die Mooie Robbie een moordenaar?’ De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Niemand wordt als moordenaar geboren. Het leven bepaalt wie het later wordt. Dat is onvoorspelbaar.’ Hij zweeg even. De vriendelijke accolades rond zijn mond dansten vrolijk. ‘Ik heb buiten hun gruwelijk handwerk tegen moordenaars maar één bezwaar… ze hebben zulke alledaagse gezichten.’ ‘Zijn ze echt zo… eh, zo…’ ‘… menselijk?’ Mevrouw De Cock schudde heftig haar hoofd. ‘Dat wilde ik helemaal niet zeggen. Volgens mij is een moordenaar niet men-se-lijk. Dat kan niet.’ ‘Moord is een puur menselijk bedrijf,’ sprak haar man kort. Een tijdlang zwegen beiden. ‘Heeft die Mooie Robbie een alledaags gezicht?’ De Cock kneep zijn ogen even dicht. ‘Mooie Robbie… ik heb zijn gezicht nog nooit gezien.’ De telefoon op het eiken dressoir rinkelde. Mevrouw De Cock keek haar man aan. ‘Ben je thuis?’ vroeg ze cryptisch. De rechercheur wees met een komisch wanhopig gebaar naar zijn voeten in de emmer. ‘Kan het huiselijker?’ Hij lachte om de woordspeling. ‘Hoor maar eens wie er is. Als er ergens bloed vloeit stap ik wel uit het water.’ Mevrouw De Cock nam de hoorn op en luisterde. ‘Ik kan je mijn man niet geven,’ hoorde hij haar zeggen. ‘Die zit met zijn moeie voeten in het bad. Goed… ik zal het hem vertellen.’ Ze legde de hoorn op het toestel terug. De Cock keek haar gespannen aan. ‘Wie was het?’ ‘Vledder… hij belde vanuit de Warmoesstraat. Ene meneer Broosschaert had bericht dat hij vijftigduizend gulden ging betalen.’ ‘Wanneer?’ ‘Vanavond.’ ‘Waar?’ Mevrouw De Cock gebaarde hulpeloos. ‘Dat weet ik niet. Dat heeft Dirk Vledder niet gezegd. Hij scheen nogal gehaast. Hij zei dat hij op weg was hierheen om je te halen.’ De Cock schoof bij Vledder in de bejaarde kreunende Volkswagen. Zijn gezicht stond zonnig. Het zilte bad had zijn voeten verkwikt en de stekende pijn uit zijn kuiten gedreven. Hij keek glimlachend opzij toen de jonge rechercheur van de trottoirband wegreed. ‘Kwam Broosschaert naar de Warmoesstraat?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Hij belde. Ik stond net op het punt om weg te gaan. Ik had mijn jas al aan.’ ‘Wat zei hij?’ De jonge rechercheur trok een nors gezicht. ‘Hij deelde simpelweg mee dat hij vanavond om tien uur vijftigduizend gulden ging wegbrengen.’ De Cock keek hem raadselachtig aan. ‘Waarheen?’ ‘Naar een rijwiel- en voetgangerstunneltje in de buurt van het metrostation Duivendrecht. Hij kreeg de opdracht om zijn wagen bij het metrostation neer te zetten en te voet verder te gaan in de richting van de hoge flatgebouwen. In het tunneltje zou iemand hem tegemoet lopen en het geld, in bankbiljetten van honderd gulden, in ontvangst nemen.’ De Cock fronste zijn stoppelige wenkbrauwen. ‘In bankbiljetten van honderd gulden?’ herhaalde hij verbaasd. ‘Ja.’ ‘Had Broosschaert die?’ Vledder knikte traag. ‘Die had hij. Een paar dagen geleden is hem al verteld die vijftigduizend gulden in handzame honderdjes gereed te houden.’ De Cock reageerde verwonderd. ‘Daar heeft hij ons niets van gezegd.’ Vledder kneep zijn lippen opeen. ‘Hij wilde ons er aanvankelijk ook buiten houden. Dat leek hem veiliger. Eerst vanavond besloot hij om er toch de politie maar in te mengen.’ ‘Rijkelijk laat.’ Vledder zuchtte. ‘Zeg dat wel. De jongens van de dienst waren eruit. Er was niemand meer op het bureau. Ik heb ook geen tijd gekregen om mensen te charteren… om de situatie ter plekke in ogenschouw te nemen. We moeten dat samen maar eens bekijken.’ Hij schoof de mouw van zijn colbert iets terug en keek op zijn polshorloge. ‘We moeten voortmaken. We hebben nog een krap halfuur.’ De Cock zweeg even en dacht over de situatie na. ‘Komt Broosschaert echt met vijftigduizend gulden?’ In zijn stem trilde ongeloof. Vledder maakte een wanhopig gebaar. ‘Ik heb hem aangeraden om het geld in zijn kluis te houden en een koffertje met kranten te vullen.’ ‘En?’ De jonge rechercheur grijnsde. ‘Hij zei dat hij mijn raad in overweging zou nemen. Het klonk nogal hautain, moet ik zeggen.’ De Cock brieste. De lijnen rond zijn mond trokken strak. ‘Eigenlijk zou je die vent moeten laten verrekken!’ riep hij kwaad. ‘Als ik die twee moorden niet op mijn nek had, ging ik stante pede naar huis en stopte mijn voeten weer in het water.’ Vledder lachte hartelijk. ‘Dat kun je je als politieman niet veroorloven. Denk aan artikel 28 van de politiewet: hulp verlenen aan hen, die dat behoeven.’ De Cock snoof verachtelijk. ‘Zo’n Broosschaert verdient toch geen hulp meer. Hij ziet met eigen ogen wat er met Devoordere gebeurde… dan ontfutsel ik hem met veel moeite dat hij dreigbrieven ontvangt… uiteindelijk belooft hij alle medewerking… en op het laatste nippertje vertelt hij doodnuchter dat hij toch maar gaat betalen. Wat is dat voor een vent?’ Hij zweeg even, liet zijn woede bekoelen. ‘Hoe kwam het bericht voor die afspraak bij hem binnen?’ ‘Door de telefoon.’ ‘Indicaties over de stem… achtergrondgeluiden?’ Vledder trok zijn schouders op. ‘Daar weet ik niets van. Ik heb gewoon geen tijd gekregen om die Broosschaert uit te vragen. Plotseling stond ik met een toettoethoorn in mijn hand.’ De Cock wees schuin voor hen uit. ‘Het metrostation Duivendrecht. Zet de wagen daar maar ergens neer.’ Vledder keek opzij. ‘Je weet dat Broosschaert volgens de telefonische opdracht zijn vehikel ook bij het metrostation moet parkeren. Loopt ons politiewagentje dan niet te veel in de gaten?’ Hij gebaarde om zich heen. ‘Moet je zien wat een licht.’ De Cock grinnikte vreugdeloos. ‘Zet dat barrel maar rustig neer. Er is geen crimineel in het land die gelooft dat de Amsterdamse recherche in zulke gammele sloopauto’s rijdt.’ Het klonk boosaardig. ‘Bovendien wil ik van hieruit naar het bewuste tunneltje lopen. Misschien ontdekken we waarom men juist deze plek heeft gekozen.’ Vledder plaatste de oude Volkswagen tegenover de ingang van het moderne metrostation. De beide rechercheurs stapten uit en klapten de portieren dicht. De Cock keek speurend om zich heen. Het was in de naaste omgeving opvallend stil. Het metrostation scheen geheel verlaten. Verderop, tegen een maanverlichte hemel staken de imposante flatgebouwen van Duivendrecht scherp af. Na enige aarzeling slenterden ze in die richting. De avondlucht was kil. Een schrale wind joeg over het onbeschutte voetpad. De Cock schoof zijn oude hoed wat naar voren en trok de kraag van zijn jas omhoog. Het rijwiel- en voetgangerstunneltje lag op vijftig à zestig meter van het station verwijderd. Het was ongeveer vijftien meter lang en liep door het dijklichaam van een weg in aanleg. Omzichtig stapten ze verder. Hun voetstappen klonken hol, weerkaatsten tegen de betonnen wanden. Rechts, in fel rood, was op het beton een soort feministische kreet geschilderd: Geef ons minder mannen en meer zon. Het bracht een vluchtige glimlach op het gezicht van de grijze speurder. Aan het einde van de smalle tunnel liep links een verlaten weg achter de flatgebouwen om. Rechts ging het voet- en rijwielpad verder. De Cock bleef staan. Hier ergens vandaan, mijmerde hij, moest de ontvanger van het geld komen. Dat kon alleen maar per rijwiel, te voet of met een snelle motor. Een auto was vrijwel uitgesloten. Het vreemde was, dat hij zich over de man of vrouw geen gedachte kon maken. Het was alles nog te ongrijpbaar. Hij plukte wat nerveus aan zijn onderlip. Een lichte spanning maakte zich van hem meester. Hij had liever met wat meer mensen geopereerd, maar Vledder had gelijk, daarvoor was de tijd te kort. Inwendig vloekte hij op die stomme Broosschaert. Als die hem eerder had ingelicht, had hij de zaak terdege kunnen voorbereiden. Alleen met Vledder had hij maar weinig kansen. De moeilijkheid was ook dat hij die Broosschaert gedurende zijn tocht door het tunneltje nauwelijks kon beschermen. Hij nam de situatie nog eens in ogenschouw. Feitelijk was de plek van overdracht slecht gekozen vond hij. Als hij genoeg mankracht had om de beide ingangen van de tunnel af te sluiten, dan zat de ontvanger van het geld volkomen in de val. Rechts van de tunnel, tussen het struikgewas, ontdekte hij een soort pad, vermoedelijk gecreëerd door kinderen tijdens hun indianenspel. Het kronkelde stijl langs het dijklichaam omhoog. De Cock liep erheen en drukte zijn negentig kilo in het zand. Vledder volgde lichtvoetig. Boven op de dijk had men een fraai zicht op het helverlichte metrostation. Ook van deze plek was de ingang van de kleine tunnel goed te overzien. De Cock hijgde nog wat na. ‘We moesten hier maar blijven staan,’ sprak hij vastbesloten. ‘Dat lijkt mij het gunstigst.’ Hij wierp een blik op zijn horloge. ‘Als het goed is, moet het over vijf minuten gebeuren.’ Hij blikte opzij naar Vledder. ‘Weet je met wat voor een wagen Broosschaert komt?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Dat heb ik vergeten te vragen. Maar het zal wel een dure slee zijn. Als je zo gemakkelijk vijftigduizend gulden wegbrengt…’ Hij maakte zijn zin niet af, strekte zijn rechterarm in de richting van het metrostation. ‘Daar… naast ons oude wagentje… hij stopt nu… een zwarte Cadillac.’ Gespannen keken de beide rechercheurs toe. Het duurde even, toen stapte uit de lange Cadillac een kleine, wat gedrongen man. Hij was gedistingeerd gekleed in een donkerblauwe jas, witte sjaal en een deftige Eden-hoed. Aan zijn rechterarm bungelde een koffertje. Vledder keek naar De Cock. ‘Broosschaert?’ De grijze speurder knikte zwijgend. Met korte stijve pasjes liep de man naar het voetpad… het tunneltje tegemoet. De verlichting van het metrostation dreef zijn schaduw voor zich uit. Het leek een eeuwigheid voor Broosschaert de afstand had afgelegd. Het leek alsof hij voortdurend zijn pas vertraagde. Eindelijk schoof hij het tunneltje in. De resonantie van zijn tred was duidelijk te horen. Met halfopen mond beluisterde De Cock het ritme… verwachtte een storing van de cadans. Die kwam niet. Plotseling rende uit de tunnel een jongeman. Een hemelsblauw joggingpak fladderde om zijn lijf. De Cock hijgde, scheen verstijfd. ‘Marius.’ 14 Vledder spurtte weg. Een moment nog stond De Cock als aan de grond genageld, toen kwam hij in actie. In een korte snelle sprint achterhaalde hij de jonge rechercheur en greep hem bij zijn schouder vast. In die wild uitgevoerde manoeuvre verloor hij zijn evenwicht en trok Vledder in zijn val mee. Buitelend rolden de beide rechercheurs van het talud. De jonge rechercheur was als eerste overeind. Hij hielp de grijze speurder op de been. De Cock betastte zijn ledematen en ontdekte laconiek dat al zijn beenderen nog ongeknakt waren en dat zijn voornaamste spieren nog redelijk functioneerden. Hij miste alleen zijn oude trouwe hoed. Die lag een paar meter verder bij een braamstruik. Vledder klopte zijn kleren af. Bezorgd, monsterend, bekeek hij zijn oude mentor. ‘Alles in orde?’ De Cock grimaste. ‘Ik dacht het. Of ik moet bij controle een paar botten zijn vergeten.’ Vledder lachte een moment bevrijdend. Het was alsof de spanning zich ontlaadde. Toen trok hij zijn gezicht weer in een ernstige plooi. ‘Waarom deed je het?’ ‘Wat?’ ‘Mij tegenhouden… als je mij had laten gaan, had ik hem vast nog wel gekregen.’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Het was niet goed dat je hem pakte. Het was helemaal niet goed. Zie je, Marius heeft het koffertje niet.’ Vledder keek hem aan, een blik vol ongeloof. ‘Niet?’ De grijze speurder glimlachte. ‘Ik zag het onmiddellijk. Het was na het hemelsblauwe joggingpak, het eerste dat ik waarnam.’ Hij klopte wat zand van de mouw van zijn regenjas. ‘Men heeft ons lelijk te grazen genomen.’ ‘Hoe bedoel je?’ De Cock antwoordde niet direct, raapte zijn hoed op. ‘Ik denk dat Marius een vaste trimgewoonte heeft en hier elke avond zo rond de klok van tien uur voorbij komt sprinten.’ Vledder reageerde verrast. ‘Je wilt zeggen dat Marius Vanderbruggen met deze chantageaffaire niets te maken heeft?’ De Cock knikte met een droeve grijns op zijn gezicht. ‘Dat denk ik, ja. Ik ben er vrijwel zeker van overtuigd dat men een kostelijke grap met ons heeft uitgehaald.’ Hij gebaarde voor zich uit. ‘Herinner je je nog ons late condoléancebezoek aan mevrouw Van Kolfsschoten? Marius kwam toen ook even na de klok van tien uur in zijn blauwe joggingpak thuis. Wel, de Kruidenomgang in Duivendrecht is hier pal om de hoek.’ Vledder gebaarde heftig. ‘Dat moet de chanteur geweten hebben.’ De Cock knikte instemmend. ‘Zeker… dat wist hij ook. Ik ga ervan uit dat de chanteur de heer Broosschaert niet geheel heeft vertrouwd. Ik had na zijn ontdekking van de moord op Devoordere in het politiebureau aan de Waddenweg een gesprek met hem. Ook dat zal de chanteur niet zijn ontgaan. Er bestond dus de mogelijkheid dat Broosschaert mij volledig had ingelicht.’ De grijze speurder spreidde beide handen. ‘De chanteur heeft geen risico genomen. Hij koos zorgvuldig plaats en tijdstip om ons op een dwaalspoor te brengen.’ Vledder hijgde. ‘Marius… tien uur.’ ‘Precies. Toen ik Marius Vanderbruggen die tunnel uit zag hollen, was ik een ogenblik verstijfd. Maar vrijwel op datzelfde moment besefte ik, dat de jongeman er onmogelijk iets mee te maken kon hebben. Ik zei al… hij had het koffertje niet, maar bovendien is Marius niet het type van een chanteur. Een jongeman die een groot vermogen, de kapitale erfenis van zijn vader, afwijst… pleegt geen chantage voor het, in dat licht bezien toch luttele bedrag van vijftigduizend gulden.’ Vledder knikte begrijpend. ‘Daarom sprintte je achter mij aan.’ De grijze speurder lachte opgewekt. De scherpe lijnen rond zijn mond dartelden vrolijk. ‘Het is lang geleden dat ik koppie-over van een dijk ben gerold.’ Plotseling verstarde hij. ‘Broosschaert,’ riep hij onthutst, ‘Broosschaert, wij zijn die hele Broosschaert vergeten.’ Ze draafden naar het tunneltje. Daar stond hij… ongeveer in het midden, verward, verbaasd, vol onbegrip… Broosschaert, een leren koffertje in zijn hand. ‘Hoe is het met mister Pieter?’ Vledder keek van zijn rapport op. ‘Je bedoelt die al wat oudere man, die dodelijke bedreigingen had uitgesproken, zowel ten aanzien van Vanderbruggen als Devoordere?’ De Cock knikte. ‘Vader Devoordere had van hem toch gezegd: “Daar heeft Pieter het lef niet toe.”’ Vledder schoof de schrijfmachine van zich af. ‘Het is praktisch zeker dat Blonde Henny en Jean-Baptiste Devoordere dezelfde persoon bedoelen. Je kunt mij geloven, ik heb echt mijn best gedaan. Hij leek mij precies de man die wij zochten, maar ik heb hem niet kunnen identificeren. Ik ben eerst met beiden naar onze Herkenningsdienst geweest om foto’s te bekijken. In onze collectie kwam hij niet voor. Blijkbaar is hij nooit met de politie in aanraking geweest. Daarna heb ik die twee, Blonde Henny en die jongen, openlijk met elkaar over hun bevindingen laten praten.’ ‘En?’ Vledder trok wat verdrietig zijn schouders op. ‘Het leverde niet veel op. Wel waren die beiden het erover eens dat het een “nette” man was… keurig in het pak en met een beschaafde spraak, zonder duidelijke accenten.’ De Cock wreef over zijn kin. ‘Met andere woorden… hij zit nog in de mist.’ Vledder maakte een verontschuldigend gebaartje. ‘Wat moet ik er meer aan doen?’ riep hij wanhopig. ‘ Ik weet het niet. Ik heb er nog aan gedacht om een soort signalement te verspreiden, maar de toch wat vage omschrijving die ik heb, slaat op een al wat oudere man… zeven à acht jaar geleden.’ De Cock knikte begrijpend. ‘En de chantagebrieven?’ Vledder veerde op. ‘Die heb ik.’ Hij trok een lade van zijn bureau open en diepte daaruit triomfantelijk een nogal omvangrijk dossier. ‘Ad van Ishoven had het te druk. Toen heeft Afra Molenkamp mij geholpen.’ De Cock knipoogde. ‘Dat knappe ding, dat tegenwoordig bij ons op de administratie zit?’ Vledder kleurde een beetje. ‘Ik ben wel meer dan een uur met haar samen boven op het archief geweest.’ Hij klapte met zijn vlakke hand op het stoffige dossier. ‘Dit is dan Jimmy de Munnick… de laatste tien jaar.’ De Cock knikte bewonderend. ‘Resultaten?’ Het gezicht van Vledder straalde. ‘De dreigbrieven aan onze vriend Broosschaert zijn volkomen identiek. Het lijkt wel of Jimmy de Munnick een soort conceptbrief heeft gebruikt. Het verschil tussen de brieven in het dossier en de brieven aan Broosschaert betreft alleen de namen, plaatsen en situaties. De tekst is verder woordelijk gelijk.’ Hij grinnikte voor zich uit. ‘Jimmy heeft intussen een andere schrijfmachine in gebruik genomen.’ ‘Het schrift is anders?’ ‘Ja… een ander lettertype.’ De Cock plukte peinzend aan zijn onderlip. ‘En de brieven aan Vanderbruggen?’ Het gezicht van de jonge rechercheur versomberde. ‘Het lijkt er niet op. In de verste verte niet. Ik heb ze nauwkeurig vergeleken. Die zijn heel anders.’ Hij schudde zijn hoofd en zuchtte diep. ‘Je hebt het zelf al eens gezegd: de brieven aan Vanderbruggen zijn geen feitelijke dreigbrieven… geen chantagebrieven. Ze bevatten alleen de aankondiging dat het kleinkind van de bankier tijdens de doop in de Westerkerk zal worden gekidnapt. Meer staat er niet in. Er is niets aan verbonden… geen prijs… geen alternatief.’ De Cock schudde geërgerd zijn hoofd. ‘Toch moet er een verband bestaan,’ riep hij wat kriegel. ‘De flat van Carla van Heeteren, in samenhang met haar vriend Jimmy de Munnick, staat met betrekking tot de beide moorden te centraal. Dat kan geen toeval zijn.’ Hij pauzeerde en trok diepe denkrimpels in zijn toch al geploegd voorhoofd. ‘Die affaire bij het tunneltje in Duivendrecht bewijst toch ook dat de chanteur omtrent het privéleven van de heer Vanderbruggen volkomen was geïnformeerd. Hij kende zelfs exact de gedragingen van Marius, een zoon die al jaren geen contact meer met zijn vader onderhield. We kunnen er zeker van zijn dat hij nog veel meer weet, dat hij bijvoorbeeld ook op de hoogte is van het bestaan van mevrouw Van Kolfsschoten.’ Hij perste zijn lippen op elkaar en staarde nadenkend voor zich uit. Plotseling, met een theatraal gebaar, wees hij naar Vledder. ‘Jij ontbiedt Jimmy de Munnick. Het kan mij niet schelen wat je tegen hem zegt. Vertel hem van Hans en Grietje of Roodkapje, maar zorg ervoor dat hij vanavond om acht uur in de Warmoesstraat is en daar een tijdlang blijft.’ ‘En dan?’ De Cock hield zijn wijsvinger voor zijn neus. ‘Als hij is gearriveerd, laat je hem eerst even op de gang wachten en in die tijd bel je mij bij de gemeentepolitie in Zandvoort.’ Vledder keek hem verrast aan. ‘Wat moet jij in Zandvoort?’ De Cock lachte geheimzinnig. ‘Dat behoor jij te weten… daar heeft Jimmy de Munnick een flat.’ Handige Henkie zat mokkend naast De Cock, die in een verkeerde versnelling van het politiebureau in Zandvoort wegreed. De ex-inbreker voelde zich niet op zijn gemak. Hij had het duidelijk niet naar zijn zin. Met een gezicht als een donderwolk keek hij naar de grijze speurder. ‘Ik doe het niet meer, De Cock,’ riep hij onwillig. ‘Ondanks onze goede relatie, ik doe het niet meer. Je weet dat ik ermee ben gestopt.’ De grijze speurder grinnikte. ‘Vroeger deed je het voor je eigen gewin… nu ten dienste van de gerechtigheid.’ Handige Henkie snoof. ‘Gerechtigheid… wie gelooft daar nog in?’ ‘Ik.’ De ex-inbreker blikte vol ongeloof omhoog. ‘De Cock,’ sprak hij docerend, ‘je bent een goed politieman — ik zal de laatste zijn om dat te ontkennen — maar als jij voor de gerechtigheid een oud-inbreker nodig hebt, dan klopt er iets niet.’ De Cock knikte met een ernstig gezicht. ‘Je hebt gelijk, Henkie. Er klopt inderdaad iets niet met ons recht. Als handhavers van dat recht hebben wij veel te weinig armslag… bevoegdheden. De pure slechteriken, en daar komen er steeds meer van, worden in onze maatschappij te veel beschermd.’ ‘Daarom moet ik voor jou inbreken.’ De Cock glimlachte. ‘Dat inbreken doe ik zelf wel.’ Handige Henkie keek verrast op. ‘Heb je nog steeds dat houdertje met valse sleutels?’ De Cock knikte met een grijns. ‘En ik maak er al jaren een gepast gebruik van.’ Handige Henkie gebaarde wanhopig. ‘Waarom moet ik dan mee?’ De Cock had geen tijd om te antwoorden. Hij remde uit alle macht. Rechts van hem kwam een wagen gierend tot stilstand. De bestuurder tikte woedend met zijn wijsvinger op zijn voorhoofd. Handige Henkie trilde. ‘Je reed door het rode licht,’ riep hij beschuldigend. Hobbelend bracht De Cock de Volkswagen weer op gang. ‘Wat vroeg je?’ reageerde hij onverstoord. Handige Henkie wiste het klamme zweet van zijn voorhoofd. ‘Waarom ik mee moet.’ De grijze speurder plaatste de wagen aan het einde van de weg tegen de trottoirrand en zette de motor af. Honderd meter voor hen uit torende een enorm flatgebouw. Hij wees omhoog. ‘Daar moeten we zijn: flat 705. Daar woont Jimmy de Munnick.’ ‘Wie is dat?’ ‘Een gewiekst chanteur. Ik acht het niet ondenkbaar dat hij op een of andere manier verantwoordelijk is voor de dood van twee mensen. Daarom wil ik graag weten wat voor papieren hij in huis heeft.’ Handige Henkie grinnikte. ‘Ga je gang. Ik blijf hier wel op je wachten.’ De Cock draaide zich naar hem toe. ‘Je denkt toch niet,’ sprak hij een tikkeltje ongeduldig, ‘dat ik jou vanachter je fraaie kleurenteevee sleur alleen om met mij een gezellig ritje naar Zandvoort te maken? Ik ben ervan overtuigd dat Jimmy zijn vieze zaakjes keurig in een safe bewaart… begrijp je… daar heb ik jou voor nodig.’ De ex-inbreker schoof met zijn beide duimen over de toppen van zijn vingers. ‘Ik weet niet of ze nog wel gevoelig genoeg zijn.’ De Cock knikte hem bemoedigend toe. ‘Vast wel, Henkie, vast wel.’ Ze stapten uit en slenterden naar het flatgebouw. Er waaide een harde wind. Ver weg klonk het ruisen van de zee. De toegangsdeur in de hal van het flatgebouw bood De Cock geen moeilijkheden. Met de lift gingen ze naar de tweede etage. Er was een besloten gaanderij, geheel gestoffeerd. Voor de deur van flat 705 bleven ze staan. Opnieuw haalde De Cock het koperen houdertje met sleutelbaarden voor de dag. Het duurde nog geen minuut voor hij de deur open had. De ex-inbreker keek glimlachend toe. ‘Je bent goed,’ sprak hij bewonderend. ‘Steengoed. Als je niet bij de recherche was, bood ik je een compagnonschap aan.’ De Cock keek hem tersluiks aan. ‘Zou je het dan weer proberen?’ Handige Henkie glunderde verrukt. ‘Beslist.’ De Cock sloot de flatdeur zorgvuldig achter zich. De ex-inbreker volgde hem tot in een kleine hal. Daar tikte hij de grijze speurder op de schouder. ‘Kunnen we worden overlopen?’ Het klonk wat benauwd. De Cock schudde zijn hoofd. ‘Jimmy de Munnick zit op dit moment in de Warmoesstraat en Vledder vertelt hem verhaaltjes.’ Handige Henkie schoof zijn onderlip vooruit. ‘Je bent een geboren crimineel.’ De Cock accepteerde het als een loftuiting. Vanuit de kleine hal bereikten ze een ruim woonvertrek. De Cock nam een zaklantaarn uit zijn jaszak en liet een kegel van licht om zich heen dansen. Het meubilair was indrukwekkend, overdadig. De gehele ruimte was bijna volgepropt met fragiele stoeltjes, tafeltjes, kabinetjes en ranke kasten. Handige Henkie bromde. ‘Het lijkt wel een poppenkamer.’ ‘Louis-seize… Queen Anne… rococo… chippendale.’ ‘Wat?’ ‘Een kostbaar allegaartje. Wat schat je?’ De ex-inbreker snoof. ‘Ik geef er geen stuiver voor.’ Vanuit de woonkamer stapten ze in een weelderig ingerichte slaapkamer. In het midden stond een hemelbed. Vanuit het plafond daalden roze zijden gordijnen met zwierige volanten. In de verste hoek van het raam stond als een schrijnende dissonant een monumentale brandkast. De Cock liet zijn licht erover dansen. ‘Ken je hem?’ Handige Henkie knikte traag. ‘Het is een oude Franse kast. Ik heb zo’n ding vroeger wel eens opengesnuffeld.’ Hij keek de grijze speurder wat onzeker aan. ‘Maar dat is lang geleden.’ De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Probeer het eens, Henkie.’ De ex-inbreker knoopte zijn jas los. Onder zijn colbert droeg hij om zijn middel een brede linnen gordel, waarin een keur van fijne gereedschappen. Hij knielde bij de kast neer en betastte de geribde knop van het cijferslot. De Cock keek gespannen toe. Het was niet de eerste keer dat hij de ex-inbreker aan het werk zag. Het fascineerde hem steeds weer met welk een toewijding, ernst en uiterste concentratie Handige Henkie zich op zijn taak wierp. Zo’n ongenaakbare, zo’n onwrikbaar gesloten kluis vormde voor hem een duidelijke uitdaging. Vanaf het eerste moment dat De Cock hem op heterdaad betrapte, koesterde de grijze speurder een grote bewondering voor het vakmanschap van Handige Henkie. Omdat hij hem ook nog een alleraardigste kerel vond, had hij hem jaren geleden min of meer gedwongen het smalle pad der deugd in te slaan. Sindsdien waren ze vrienden… een vriendschap die door De Cock soms schaamteloos werd uitgebuit. ‘Zit er schot in?’ Wat geprikkeld keek Handige Henkie om. Zweet parelde op zijn voorhoofd. ‘Hij is lastiger dan ik dacht,’ verzuchtte hij. ‘Ik denk dat ik vroeger een oudere en minder geraffineerde uitvoering onder handen heb gehad.’ De Cock keek op zijn horloge. Het was bijna negen uur. Hij vroeg zich af hoe lang het Vledder zou lukken om Jimmy de Munnick aan de Warmoesstraat bezig te houden. Handige Henkie slaakte een vreugdevolle kreet. ‘Ik heb hem!’ Hij draaide aan een koperen wiel, ging wat achteruit en trok de zware kluisdeur zoevend open. De Cock legde vertrouwelijk een hand op zijn schouder. ‘Klasse, Henkie.’ Hij knielde naast de ex-inbreker. In de kluis stonden smalle ordners in keurige rijen op alfabetische volgorde. Handige Henkie keek met een bezweet gezicht naar hem op. ‘Zoek je dit?’ De Cock knikte traag. ‘Ik denk, dat Jimmy de Munnick beter over Nederlands industriële top is geïnformeerd dan onze eigen BVD{BVD: Binnenlands Veiligheids Dienst.}.’ Hij pakte de ordner met de letter V op de rug. Bij het licht van zijn zaklantaarn zocht hij naar ‘Vanderbruggen’. Er was een uitgebreide documentatie, compleet met krantenknipsels en foto’s. Hij liet een recente foto van de bankier aan Handige Henkie zien. ‘Dit is een van de doodgeschoten mannen.’ Hij zette de ordner terug en pakte de letter D. Ook onder ‘Devoordere’ vond hij een tot in details uitgewerkte persoonsbeschrijving. Een moment woelde in hem de begeerte om alle ordners uit de kluis te trekken en mee te nemen naar de Warmoesstraat. Met een zucht zette hij ook de letter D terug. Het was niet te doen, overwoog hij. Hij zou als rechercheur nooit en te nimmer kunnen verklaren hoe hij in het bezit van de ordners was gekomen. Verdrietig keek hij opzij. ‘Doe hem maar weer dicht.’ De ex-inbreker keek hem geschrokken aan. ‘Dicht?’ vroeg hij ongelovig. ‘Moet… eh, moet je er niets uit hebben?’ De Cock schudde traag zijn hoofd. ‘Het recht heeft zo zijn eigen wegen, Henkie… en die zijn zelfs voor mij vaak ondoorgrondelijk.’ De ex-inbreker trok gelaten zijn schouders op. Met een zucht drukte hij de zware kluisdeur dicht, draaide aan het koperen rad en verschoof het cijferslot. Uit zijn brede linnen gordel trok hij een vettige lap en veegde zijn vingerafdrukken weg. Daarna stond hij moeizaam op en schudde zijn hoofd. ‘Zonde van het karwei,’ sprak hij spijtig. De Cock sloeg vertrouwelijk zijn arm om hem heen. ‘Toch bedankt.’ Het klonk hartelijk, maar had een ondertoon van droefenis. Enige ogenblikken bleven ze zwijgend voor de brandkast staan, als een afscheid, toen draaiden ze zich om en stapten naar de woonkamer. Plotseling verstijfden beiden. Het slot van de flatdeur klikte. Het werd gevolgd door het geschuifel van voetstappen op de plavuizen in de hal. De Cock trok Handige Henkie terug. ‘Verberg je onder het bed,’ fluisterde hij hijgend. ‘Zo gauw als de kust veilig is, neem je de benen. Dan wacht je buiten op me bij de auto.’ Hij woelde met zijn vingers door zijn grijze haren, trok zijn stropdas scheef en stapte de kamer in. Vrijwel op hetzelfde moment floepte het licht aan. De Cock knipperde met zijn ogen. Voor hem stond, stom van verbazing… Carla van Heeteren. 15 ‘Wat… eh, wat doet u hier?’ De Cock lachte wat schaapachtig. Hij pakte de mouw van zijn regenjas en wreef daarmee over de oude hoed in zijn hand. Hij scheen duidelijk met zijn figuur verlegen. ‘Ik denk dat hij mij toch is ontkomen.’ ‘Wie?’ ‘Die inbreker.’ Carla van Heeteren keek hem verbijsterd aan. ‘Inbreker?’ De Cock knikte heftig. ‘Inbreker,’ herhaalde hij. Met een paar schokkende bewegingen trok hij zijn stropdas recht. ‘Ik kreeg een anonieme tip dat er bij Jimmy de Munnick in Zandvoort, in zijn flat zou worden ingebroken. Er zou hier nogal wat antiek te halen zijn.’ ‘Antiek?’ ‘Ja, dat werd gezegd. Ik was eerst van plan om de politie in Zandvoort in te lichten, maar ik dacht… voor die luitjes in Zandvoort het allemaal begrijpen, is het misschien te laat. Daarom besloot ik om zelf maar een kijkje te gaan nemen.’ ‘De buitendeur was normaal op slot.’ De Cock negeerde de opmerking. ‘Je bent op de gaanderij niemand tegengekomen?’ ‘Nee.’ De grijze speurder trok een bedenkelijk gezicht. Wat schichtig blikte hij om zich heen. ‘Dan moet hij nog hier in de flat zijn.’ Hij nam zijn dienstpistool uit zijn schouderholster en vatte Carla van Heeteren bij de arm. Via de hal leidde hij haar naar de keuken. Wat onwillig liep ze mee. De Cock keek haar van opzij aan. ‘Zijn er nog meer vertrekken?’ ‘De slaapkamer.’ ‘Daar kom ik net vandaan.’ ‘De logeerkamer.’ ‘Waar is die?’ Met een door angst getekend gezicht liep Carla van Heeteren schuifelend naast hem voort. Van de keuken naar de hal en vandaar naar een kleine kamer met een eenpersoonsbed. De Cock nam de tijd. Terwijl hij het bed aan een nauwkeurige inspectie onderwierp, hoorde hij de flatdeur dichtklappen. Een zucht van verlichting ontsnapte aan zijn borst. Carla van Heeteren keek hem verschrikt aan. ‘Daar ging hij.’ Voor de show stormde De Cock de logeerkamer uit. Halverwege de hal stopte hij. ‘Het heeft geen zin,’ sprak hij ontmoedigd. ‘Hij is weg.’ In zijn typische slenterpas waggelde hij naar de woonkamer en liet zich in een van de ongemakkelijke stoeltjes zakken. Wat mistroostig keek hij naar haar op. ‘Mis je iets?’ Carla van Heeteren trok haar fraaie schouders wat omhoog. ‘Dat kan ik zo niet zeggen. Jimmy heeft het hier altijd hartstikke vol staan.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Ik zou Jimmy aanraden om zo gauw mogelijk inventaris op te maken en dan aangifte te gaan doen bij de gemeentepolitie in Zandvoort.’ Ze keek hem wat schuins aan. ‘Hebt u hem gezien?’ ‘Wie?’ ‘De inbreker?’ De Cock wreef met een pijnlijk gezicht over zijn brede kin. Even scheen hij in gedachten verzonken. ‘Ik heb hem gevoeld… voor een moment… toen glipte hij uit mijn handen. Het was pikkedonker. Ik zou met geen mogelijkheid een signalement kunnen geven.’ Hij stond van zijn stoel op en liep naar de wand, naar een prachtige spiegel in rocaillestijl. Hij nam een kam uit zijn broekzak en bracht zijn stugge haar weer in fatsoen. Daarna draaide hij zich om. Wat dreigend, met een gezicht vol vraagtekens liep hij naar haar toe. ‘Waarom… waarom was je niet in je flat in Molenwijk om zoals gebruikelijk de heer Broosschaert te ontvangen?’ ‘Wanneer?’ ‘Die dag dat Devoordere stierf.’ Ze zweeg. Haar blik gleed weg. ‘Waarom was je er niet?’ vroeg hij dwingend. Carla van Heeteren slikte. ‘Ik mocht niet gaan,’ antwoordde ze hees. De grijze speurder fronste zijn wenkbrauwen. ‘Van wie niet?’ Ze zag plotseling bleek. Haar overdadige make-up kon het niet verhullen. De Cock pakte haar bij haar schouders en schudde haar driftig heen en weer. ‘Van wie niet?’ riep hij verbeten. Carla van Heeteren slikte opnieuw. Haar lippen trilden. ‘Meester Schaaps… hij zei dat ik weg moest blijven.’ Vledder keek zijn oudere collega glunderend aan. ‘Ze geloofde je?’ De Cock knikte met een glimlach om zijn lippen. ‘Vooral toen ze de flatdeur hoorde dichtklappen. Dat was prachtig.’ Hij zweeg even, verwijlde in herinnering. ‘Ik had veel meer moeite met Handige Henkie. Ik mag zijn vrouw vandaag wel een bos fraaie rozen sturen om Henkie weer met de wereld… maar vooral met mij te verzoenen.’ ‘Hoezo?’ De Cock maakte een mistroostig gebaartje. ‘Het feit dat wij tijdens het karwei door Carla van Heeteren werden overlopen, zat Henkie niet lekker. Hij was erg geschrokken. Henkie is een vakman, een perfectionist. Hij verweet mij onzorgvuldigheid bij de voorbereiding. Bovendien was hij van mening dat hij die kast voor niets had opengesnuffeld.’ ‘Voor niets?’ ‘Zo zag Henkie dat.’ Vledder keek hem onderzoekend aan. ‘Was er niets in die brandkast?’ De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Zeker. Een bijna volledige, in ieder geval zeer gedetailleerde documentatie over een deel van de topmensen van onze maatschappij… hun liefhebberijen… hun machten en krachten… maar vooral hun zwakheden.’ Vledder snoof verachtelijk. ‘Met welwillende medewerking van Carla van Heeteren, bijeengebracht, verzameld en gebundeld door meester-chanteur Jimmy de Munnick.’ De Cock staarde voor zich uit. ‘Daar stond een kapitaal aan geheimen… voor de boulevardjournalistiek om te watertanden. Alleen al uit ethische en menslievende motieven had ik al die ordners in beslag moeten nemen.’ Vledder keek hem gespannen aan. ‘Waarom heb je het niet gedaan?’ De Cock schudde traag zijn hoofd. ‘Ik voel er weinig voor om mijn hand in een wespennest te steken. Zolang mensen als een Carla van Heeteren en een Jimmy de Munnick door een officier van justitie de hand boven het hoofd word gehouden, heb ik er geen behoefte aan om openlijk buiten mijn bevoegdheden te treden.’ De jonge rechercheur reageerde geschrokken. ‘Wat zeg je?’ riep hij ongelovig. De grijze speurder zuchtte diep. Zijn vriendelijk plooiengezicht stond droevig. ‘Meester Schaaps, onze eigen officier van justitie heeft Carla van Heeteren de opdracht gegeven om niet naar haar afspraak met Broosschaert te gaan.’ Vledder keek hem verbijsterd aan. Zijn mond viel open. ‘Zodat Devoordere in alle rust kon worden vermoord.’ De Cock stond wat wijdbeens voor het imposante bureau van commissaris Buitendam. Op zijn gezicht lag een verbeten trek. Hij realiseerde zich dat het de eerste keer in zijn lange politieloopbaan was, dat hij in een dergelijke conflictsituatie was geraakt. Het gaf hem een treurig gevoel. ‘Over mijn onderzoek met betrekking tot de beide moorden in de flat in Molenwijk,’ begon hij met schorre stem, ‘heb ik besloten geen processen-verbaal en rapporten meer in te leveren.’ De commissaris keek hem verwonderd aan. ‘Waarom niet, De Cock?’ Zijn stem had een vriendelijke klank. De grijze speurder beet op zijn onderlip. ‘Ik… eh, ik heb,’ sprak hij aarzelend, ‘zelfs een moment getwijfeld of ik u wel in vertrouwen kon nemen.’ Buitendam trok zijn wenkbrauwen op. ‘Is het zo ernstig?’ De Cock knikte. ‘Ik heb echter bedacht dat u mij nooit reden hebt gegeven om aan uw eerlijkheid te twijfelen. Ondanks onze… eh, onze verschillen van inzicht, het botsen van meningen, heb ik nog nooit een moment overwogen om uw… eh, betrouwbaarheid ter discussie te stellen.’ Commissaris Buitendam keek hem wat verward aan. Hij was een dergelijke openhartigheid niet gewend. ‘Wat probeer je mij duidelijk te maken, De Cock?’ De grijze speurder stak zijn kin naar voren. ‘Ik heb gegronde reden om aan te nemen dat onze officier van justitie ongeoorloofde relaties onderhoudt met bepaalde onderwereldfiguren.’ Buitendam reageerde verbijsterd. ‘Meester Schaaps?’ De Cock knikte met gebogen hoofd. ‘Hij heeft een vrouw, die een belangrijke getuige had kunnen zijn, opzettelijk van de plaats van het misdrijf weggehouden.’ Commissaris Buitendam schudde zijn hoofd in ongeloof. ‘Dat is belachelijk. Wie is die getuige?’ ‘Carla van Heeteren.’ ‘Dat meisje van lichte zeden?’ De opmerking irriteerde De Cock. ‘Ja!’ riep hij duidelijk geërgerd. ‘Dat meisje van lichte zeden. Ze heeft mij gisteravond verklaard, dat zij op de dag van de moord op Jean-Paul Devoordere, van Schaaps telefonisch de opdracht heeft gekregen om tussen vier en zes uur niet in haar flat in Molenwijk te verschijnen. Ik breng u nog even in herinnering dat het ontzielde lichaam van Devoordere om vijf uur werd ontdekt.’ Commissaris Buitendam maakte een nonchalant afwerend gebaartje. ‘Maar De Cock,’ sprak hij luchtig, ‘je weet toch ook uit eigen ervaring dat de uitspraken van dat soort meisjes… vrouwen… niet… eh, niet altijd serieus te nemen zijn.’ De grijze speurder klemde zijn lippen opeen. ‘Ik neem ze wel strikt serieus,’ sprak hij met nadruk. ‘Zeker in dit verband. Het zou mij te ver voeren om u precies uit te leggen waarom. Mijn bedenkingen tegen onze officier van justitie komen niet uit de lucht vallen. Meester Schaaps heeft van het begin af aan een uiterst dubieuze rol in deze moordzaak gespeeld.’ Commissaris Buitendam kwam met een ruk van zijn stoel overeind. Zijn lange, smalle gezicht stond strak. ‘Ik verbied je dat te zeggen,’ riep hij streng. De Cock zuchtte diep. Hij had zich van tevoren gerealiseerd dat het gesprek zich in die richting zou ontwikkelen. Hij kende zijn eigen temperament… zijn vaak wilde reactie op het hautaine gedrag van de commissaris. Hoewel hij de woede in zijn aderen voelde bruisen, besloot hij zich te bedwingen. ‘Laten we het optreden van onze officier van justitie in deze duistere affaire eens op een rij zetten.’ Hij sprak kalm met een ondertoon van bedwongen ongeduld. ‘Meester Schaaps geeft mij op zondagmorgen de opdracht om toezicht te houden bij een doop in de Westerkerk. Daar zou het kleinkind van een bankier worden gekidnapt. Over die kidnapping krijgt de bankier Vanderbruggen in de middag na de doop nadere informaties. Hij bespreekt die met Schaaps en dezelfde avond vindt hij de dood in een flat in Molenwijk. Als ik Schaaps, middels u, daarover verwijten maak, ontbiedt hij mij op het Paleis van Justitie aan de Prinsengracht. Kort voor mijn komst daar heeft hij een onderhoud met Jean-Paul Devoordere… een man die enige uren later in diezelfde flat in Molenwijk en op precies dezelfde wijze vermoord wordt aangetroffen.’ Hij zweeg even en ademde diep. ‘Mag ik, alles overziend, het gedrag van meester Schaaps, op z’n zachtst gezegd, uiterst merkwaardig vinden?’ De grijze speurder grinnikte vreugdeloos. ‘Daar komt nog bij, dat de officier van justitie tegen mij — hoewel ik een duidelijke toespeling maakte — over zijn recente onderhoud met Jean-Paul Devoordere in alle toonaarden zweeg.’ Commissaris Buitendam liet zich weer in zijn zetel terugzakken. Hij legde zijn beide handen plat voor zich op zijn bureau. Het was een plechtig, indrukwekkend gebaar. ‘Ik heb de absolute overtuiging,’ sprak hij gedragen, ‘dat onze heer officier van justitie zijn handelen in deze duidelijk zal kunnen motiveren.’ De Cock zuchtte vermoeid. ‘Is een officier van justitie een heilige… kan zo’n man niet falen?’ Commissaris Buitendam schudde zijn hoofd. ‘Niet meester Schaaps.’ De Cock grijnsde breed. Hij voelde zich nog niet verslagen. Zijn grootste troef had hij voor het laatst bewaard. Uit de rechterzijzak van zijn colbert nam hij een pistool en legde dat voor de commissaris neer. ‘Een bijzonder fraai en handzaam wapen, vindt u niet? Kaliber 7.65, gevonden in de kleding van de vermoorde Jean-Paul Devoordere.’ Commissaris Buitendam keek hem achterdochtig aan. ‘Wat… eh, wat is daarmee?’ De Cock lachte een beetje vals. ‘Ziet u die gestileerde gouden initialen op de parelmoeren kolfplaten?’ Hij boog zich ver naar voren en wees. ‘JRS.’ Hij keek op. Het bleke gezicht van de commissaris was pal voor hem. ‘Ik ben op onderzoek gegaan en ik heb de vuurwapenmachtiging gevonden, die voor dit pistool is uitgeschreven. En weet u op wiens naam die machtiging is gesteld?’ Hij zweeg even voor het dramatisch effect. ‘JRS… Jules Ronald Schaaps.’ 16 Vledder monsterde het gezicht van de grijze speurder. ‘Wat zei de commissaris?’ De Cock maakte een lichte schouderbeweging. ‘Buitendam is in dergelijke zaken zo moeilijk te peilen. Hij leek mij wel behoorlijk aangeslagen… vooral toen ik dat pistool voor hem neerlegde.’ ‘Gaat hij stappen ondernemen?’ De Cock schudde zijn hoofd. ‘Voorlopig niet. Hij vond het niet elegant en vooral nog te vroeg om de procureur-generaal in te lichten. Hij achtte daarvoor de bewijsvoering nog te summier. Hij was wel van plan om meester Schaaps in een vertrouwelijk gesprek om opheldering te vragen.’ ‘En dan?’ De Cock keek strak voor zich uit. ‘Dan moet blijken of Schaaps, zoals Buitendam het uitdrukte, zijn handelen in deze duidelijk zal kunnen motiveren.’ ‘Als hij dat kan?’ De Cock grinnikte. ‘Dan is er niets aan de hand. We krijgen dan wellicht een beter inzicht in het hoe en waarom van de moorden… en ik bied heel nederig, met gebogen hoofd, mijn excuses aan voor een dwalende gedachtekronkel.’ Vledder lachte. ‘En als Schaaps niet bereid blijkt om zijn handelen duidelijk te motiveren?’ De Cock keek zijn jonge collega ernstig aan. ‘Dan beginnen voor ons spannende dagen.’ ‘Hoezo?’ De Cock gebaarde levendig met beide handen. ‘Het Openbaar Ministerie laat niet gemakkelijk een van zijn eigen mensen vallen. Terecht. Een falende en misschien wel corrupte meester Schaaps komt de geloofwaardigheid van de justitie niet ten goede. Ik denk dat wij dan behoorlijk onder druk komen te staan en met deugdelijke bewijzen dienen te komen.’ ‘Kunnen we dat?’ De Cock tuitte zijn lippen. ‘Als we omzichtig te werk gaan,’ sprak hij traag, aarzelend, ‘zijn er mogelijkheden.’ Hij schudde bedenkelijk zijn hoofd. ‘In feite gaat het mij niet zozeer om Schaaps en zijn min of meer dubieuze relaties. Wat mij bovenal bezighoudt is de vraag: Kan ik als rechercheur, uit ethische overwegingen weigeren om opsporingsonderzoeken te verrichten voor een officier van justitie, wiens integriteit en betrouwbaarheid, op z’n minst twijfelachtig zijn?’ Vledder antwoordde niet direct. ‘Dat is, dacht ik, een zaak van je eigen geweten.’ Hij zweeg even. ‘Denk je werkelijk dat Schaaps iets met die moorden heeft uit te staan?’ De Cock knikte overtuigend. ‘Ik weet alleen niet hoe ik hem moet plaatsen, welke duistere rol hij speelt.’ Hij zuchtte hoorbaar. ‘Maar als je diep in mijn hart kijkt, hoop ik dat ik mij vergis.’ ‘Waarom?’ De Cock maakte een hulpeloos gebaartje. ‘We hebben niets aan negatieve berichtgeving in de kranten. Politie en justitie zouden een begrip moeten zijn van onaantastbare betrouwbaarheid.’ Hij wreef over zijn kin en keek peinzend naar zijn jonge collega. ‘Heb je nog iets van de verdwenen Stella la Croix gehoord?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Ik heb gisteren op de IJsselsteinse Bank nog met Henri la Croix gebeld. Hij heeft nog steeds geen bericht van zijn vrouw. Geen taal of teken. Zelfs geen ansichtkaart. Ook op ons landelijk opsporingsbericht heeft nog niemand gereageerd.’ ‘Zit ze soms in dat chalet in Zwitserland?’ ‘Welk chalet?’ De Cock reageerde wat wrevelig. ‘Jean-Baptiste Devoordere vertelde ons toch dat de familie Vanderbruggen in Zwitserland een chalet had. Mogelijk heeft ze met haar kind daar een onderkomen gevonden. Vader Vanderbruggen had voor Stella geld op een Zwitserse bank gezet.’ Vledder keek hem wat verward aan. ‘Ik heb toch al verschillende keren contact met Henri la Croix gehad. Hij heeft met mij nog nooit over een chalet in Zwitserland gesproken.’ De Cock grijnsde. ‘Misschien weet Henri van het bestaan van dat chalet niets af. Jean-Baptiste Devoordere sprak over zijn kinderjaren met Stella… lang voordat Henri la Croix ten tonele verscheen.’ Vledder trok een lade van zijn bureau open en nam er een grijze map uit. ‘Ik heb inmiddels wel de juiste naam van Mooie Robbie. Smalle Lowietje heeft mij die vanmorgen doorgebeld toen jij bij de commissaris was. Ik heb het al nagetrokken. Mooie Robbie staat bij het bevolkingsregister ingeschreven als Robert Arnold ter Beek, vijfentwintig jaar geleden geboren in de Amsterdamse Pijp, Tweede Jan Steenstraat 97, driehoog achter.’ ‘Antecedenten?’ Vledder raadpleegde zijn notities. ‘Als “Mooie Robbie” hadden we hem niet in onze administratie. Die bijnaam schijnt pas van de laatste tijd. Onder Robert Arnold ter Beek staat hij te boek voor enige geweldplegingen en een mislukte inbraak bij een juwelier in de binnenstad.’ ‘Wapengebruik?’ Vledder knikte. ‘Volgens de gegevens waarover Smalle Lowietje beschikt, is Mooie Robbie wel eens betrokken geweest bij een gewapende overval. Dat was in Arnhem. Maar de recherche daar heeft het nooit hard kunnen maken. Er waren zo weinig aanwijzingen, dat men niet eens de moeite heeft genomen om hem te verhoren.’ ‘Zijn relatie tot Jimmy de Munnick?’ De jonge rechercheur maakte een somber gebaartje. ‘Smalle Lowietje denkt dat Jimmy de Munnick toenadering tot Mooie Robbie heeft gezocht om hem als bangmakertje te gebruiken.’ De Cock trok zijn mond scheef. ‘Een pak slaag in het donker als het bloedgeld niet op tijd wordt voldaan.’ Hij pauzeerde even. ‘Robbies liefdesverhouding tot Carla?’ Vledder trok een bedenkelijk gezicht. ‘Smalle Lowietje zegt dat er in penozekringen met ontzag over Carla van Heeteren wordt gesproken. Ze zou een uiterst geraffineerde tante zijn, op wie zelfs Jimmy de Munnick weinig greep heeft. Van haar wordt verteld dat zij nieuwe, invloedrijke clientèle zelfs oprechte onbaatzuchtige liefde voorspiegelt. Ze laat voor haar uitzonderlijke gunsten niet betalen als ze meent dat ze later via bondgenoot Jimmy tot grotere revenuen kan komen.’ De Cock trok een droeve grimas. ‘Vrouwen en misdaad, een ideale combinatie. Zeker in relatie met een officier van justitie.’ Hij stond van zijn stoel op en begon door de recherchekamer te stappen. Het was alsof hij plotseling enig licht zag… lijnen in een duister misdaadspel. Het was alles nog vaag, onduidelijk, maar had toch herkenbare structuren. Plotseling waggelde hij naar de kapstok en wurmde zich in zijn oude regenjas. Vledder liep op hem toe. ‘Waar ga je heen?’ De Cock zette zijn hoed op zijn grijze haardos. ‘Naar Duivendrecht.’ ‘Wat moet je daar doen?’ De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Mevrouw Kolfsschoten vragen of Marius nog elke avond trimt.’ Hij trok de deur open en stapte de gang in. ‘En of ze misschien ene Pieter kent.’ In de met zware spoorbiels afgezette tuin stonden onder de fraaie dennenboom de gele narcissen nog in bloei. De Cock stapte er achteloos aan voorbij. Met Vledder in zijn kielzog slenterde hij naar de toegangsdeur van nummer 765 en drukte op de bel. Uit de metalen plaat met gaatjes aan de muur klonk na een poosje: ‘Wie is daar?’ De grijze speurder herkende de stem van mevrouw Van Kolfsschoten. Hij boog zich naar de gaatjes. ‘De Cock… met ceeooceekaa.’ Het klonk vriendelijk. ‘Herinnert u zich nog… die wat vergrijsde rechercheur van het politiebureau aan de Warmoesstraat. Mijn collega Vledder en ik wilden nog even met u praten.’ Er was een moment stilte. Toen klonk uit de gaatjesplaat: ‘Een ogenblikje.’ Binnen een minuut werd de deur geopend. Mevrouw Van Kolfsschoten stond halverwege de hal. Om haar volle lippen danste een glimlach van herkenning. De Cock nam haar schattend op. Ze droeg dezelfde zwartfluwelen pantalon en donkere trui als bij hun eerste bezoek. Opnieuw onderging hij de bekoring van haar rijpe, statige schoonheid. Wat stijf, met zijn hoedje voor zijn borst, maakte hij een lichte buiging. ‘Het spijt ons,’ sprak hij verontschuldigend, ‘dat wij u nogmaals moeten lastigvallen.’ Met schonkige bewegingen trok hij zijn schouders op. ‘Dat is in ons beroep vaak onvermijdelijk. Er zijn steeds opnieuw zaken die om een antwoord vragen.’ Mevrouw Van Kolfsschoten keek hem een moment aan. Toen stapte ze opzij en maakte een uitnodigend gebaar. Via de plavuizen hal en een hardhouten trap bereikten ze de woonkamer op de eerste etage. Als gewoonlijk liet de grijze speurder zijn blik sluiks door het vertrek dwalen. Er was niets veranderd. Alleen waren de groen pluchen gordijnen nu niet gesloten en speelde het zonlicht vrolijk splitsend in een fijn geslepen kristallen karaf op tafel. Toen mevrouw Van Kolfsschoten in een fauteuil tegenover hem had plaatsgenomen, keek De Cock demonstratief om zich heen. ‘Is Marius er niet?’ Ze schudde glimlachend haar hoofd. ‘Marius is naar het genootschap.’ De Cock knikte begrijpend. ‘Weet u, dat zoon Marius de begrafenisplechtigheid van zijn vader heeft verstoord?’ Mevrouw Van Kolfsschoten trok haar gezicht strak. ‘Ik heb het gehoord. Dat had Marius nooit mogen doen. Ik heb hem er ook over onderhouden. Men dient de dood te respecteren. Hij is strikt rechtvaardig.’ ‘De dood?’ ‘Juist… de dood. Als hij ons roept, dan is er geen vlucht meer mogelijk.’ De Cock keek haar onderzoekend aan. ‘Kent u… eh,’ vroeg hij onzeker, ‘de… eh, bijbeltekst: Ik heb u bij uwen naam geroepen, gij zijt Mijn?’ Er verscheen opnieuw een glimlach op haar gezicht. ‘Dat is geen oproep tot de dood… maar tot het leven. Onze Here God roept u bij uw naam om Hem toe te behoren. Begrijpt u… daarom wordt deze tekst wel bij de doop gebruikt.’ De Cock keek naar haar op. Zijn gezicht stond ernstig. ‘Het was de dooptekst van uw kleinkind.’ De lijnen rond haar mond trokken weer strak. ‘Ik was niet uitgenodigd.’ ‘Hebt u uw kleinkind wel eens gezien?’ Ze schudde haar hoofd. ‘Mijn man heeft dat steeds verhinderd. Toen ik hem uiteindelijk om opheldering vroeg, zei hij: “Het kind is naar mij vernoemd. Bovendien, een kind van Stella is geen kleinkind van jou.”’ De Cock beluisterde de toon. Hij keek haar wat schuins aan. ‘Hoeveel van uw eigen haat jegens uw man hebt u bij Marius ingeplant?’ Mevrouw Van Kolfsschoten reageerde geschrokken. ‘Marius is oud en zelfstandig genoeg,’ sprak ze pinnig, ‘om zijn eigen gevoelens van liefde en haat te ontwikkelen.’ ‘Was hij dat ook zeven jaar geleden, toen u zich van uw man liet scheiden?’ Er kwam een waakzame blik in haar ogen. ‘Waar wilt u heen, rechercheur? Wilt u Marius van moord beschuldigen?’ De Cock maakte een afwerend gebaar. ‘Ik zoek naar een motief voor de moord op uw ex-man. U zult ongetwijfeld hebben vernomen dat inmiddels ook Jean-Paul Devoordere is vermoord.’ Mevrouw Van Kolfsschoten schonk hem een trieste glimlach. ‘Het verwondert mij niets.’ ‘U verwachtte het?’ ‘Min of meer.’ ‘Waarom?’ Ze gebaarde wat nonchalant. ‘Jean-Paul was net zo verdorven als mijn man.’ De Cock glimlachte geamuseerd. ‘De dood is niet altijd even rechtvaardig. Ik ken heel veel verdorven mensen, die ondanks hun wandaden opgewekt verder leven.’ De opmerking scheen mevrouw Van Kolfsschoten te grieven. Ze kwam uit haar fauteuil omhoog. Een demonstratief gebaar… als beschouwde zij het onderhoud als beëindigd. De grijze speurder raapte zijn oude hoed van de vloer en zuchtte omstandig. ‘Hebt u enig idee,’ vroeg hij wanhopig, ‘wie deze beide mannen om het leven kan hebben gebracht?’ ‘Nee.’ Het klonk hard, kort, onverschillig. De Cock stond op. Ondanks haar houding was de welwillende glimlach niet van zijn gezicht geweken. ‘Kent u ene Pieter?’ Mevrouw Van Kolfsschoten keek hem scherp onderzoekend aan. ‘Wat is er met Pieter?’ ‘U kent hem?’ ‘Ja.’ ‘Lang?’ ‘Ik was met hem bevriend.’ ‘Wanneer?’ Ze zette haar sterke tanden in haar onderlip voor ze antwoordde. ‘Voor ik mijn man leerde kennen. Pieter en ik hielden van elkaar. Tot hij een jonge vrouw ontmoette die hem zo bekoorde dat hij besloot om met haar te gaan samenwonen. Officieel is Pieter nooit getrouwd.’ ‘Zijn besluit deed u pijn?’ Mevrouw Van Kolfsschoten antwoordde niet en De Cock drong niet verder aan. ‘U weet waar Pieter is?’ Ze schudde haar hoofd. Haar ogen waren vochtig. ‘Ik heb al jaren niets meer van hem gehoord.’ De Cock boog zich naar haar toe. De zoete geur van haar parfum prikkelde zijn neus. ‘Waarom… waarom wenste Pieter zo vurig de dood van uw man?’ 17 Mevrouw Van Kolfsschoten zag bleek. Haar onderlip trilde. Vermoeid liet ze zich in haar fauteuil terugvallen. ‘Albert… Albert Vanderbruggen heeft Pieter naar de gevangenis gestuurd.’ De Cock fronste zijn wenkbrauwen. ‘Gevangenis?’ Mevrouw Van Kolfsschoten sloot even beide ogen. ‘Mijn man zei dat Pieter pure oplichting had gepleegd en dat daardoor de bank voor tienduizenden guldens schade had geleden.’ ‘De IJsselsteinse Bank?’ Ze knikte traag. ‘Ik heb dat nooit willen geloven. Op zekere dag vertelde mijn man mij, dat mijn vroegere “vriendje”, zo noemde hij Pieter, een ordinaire oplichter was. Toen ik dat fel bestreed, liet hij mij bescheiden zien die Pieter zou hebben ondertekend. Het waren vervalste eigendomspapieren op basis waarvan de IJsselsteinse Bank aan Pieter leningen had verstrekt.’ Ze zweeg even, verzonken in herinnering. ‘Ik heb mijn man gesmeekt om de zaak in der minne te schikken… om het in godsnaam niet aan de politie door te geven, maar hij lachte gemeen en zei dat ik mijn vrienden vroeger blijkbaar niet zo zorgvuldig koos.’ ‘Niet erg tactvol.’ Ze glimlachte droevig. ‘Albert was nooit zo tactvol.’ De Cock trok denkrimpels in zijn voorhoofd. ‘Maar waarom zou uw man Pieter valselijk willen beschuldigen? Dat begrijp ik niet. Wat had dat voor zin?’ Hij keek haar peilend aan. ‘Speelde uw… eh, genegenheid voor Pieter daarbij een rol?’ Mevrouw Van Kolfsschoten trok haar schouders op. ‘Ik had mijn man wel eens van Pieter verteld. Waarom ook niet? Er was niets meer tussen ons. Sinds Pieter met die vrouw was gaan samenwonen, toonde hij weinig belangstelling meer voor mij. Ik heb daar wel eens onder geleden. Ik meen dat ik Pieter nadien nog een- of tweemaal heb ontmoet. Maar dat was puur toeval.’ ‘Geen reden dus tot jaloezie?’ Mevrouw Van Kolfsschoten schudde heftig haar hoofd. ‘Absoluut niet. Ik heb daartoe nooit de geringste aanleiding gegeven.’ Ze zweeg even, een wrange glimlach gleed langs haar lippen. ‘Terwijl Albert Vanderbruggen al prostituees bezocht toen we nog geen anderhalf jaar waren getrouwd.’ De Cock negeerde het onderwerp. ‘Ondanks uw smeekbede deed uw man toch aangifte van die vermeende fraude?’ ‘Ja.’ ‘Wanneer was dat?’ ‘Ruim zeven jaar geleden.’ De Cock keek haar nadenkend aan. ‘Had uw echtscheiding iets met de affaire Pieter te maken?’ Ze antwoordde niet, liet haar hoofd iets zakken. Het was alsof ze opnieuw wegzakte in herinneringen. De Cock drong aan. ‘Had uw echtscheiding met Vanderbruggen iets met de affaire Pieter te maken?’ Mevrouw Van Kolfsschoten keek op en knikte vaag. ‘Het heeft veel tot mijn echtscheiding bijgedragen. Het was… hoe zal ik dat zeggen… medebepalend. Zolang alleen nog voor mij wildvreemde mensen het slachtoffer werden van de kwalijke praktijken van mijn man, viel het te dragen. Het trof mij wel, maar de betrokkenheid was niet zo groot. Eerst toen mijn man Pieter vernederde en vervolgens onschuldig de gevangenis in stuurde, besefte ik hoeveel leed mijn man medemensen aandeed.’ De Cock wreef over zijn brede kin. ‘Kent Marius de affaire Pieter?’ ‘Ja.’ ‘En.’ ‘Marius verafschuwt zijn vader. Daarom heeft hij ook zijn erfdeel afgewezen.’ De Cock knikte nadenkend. ‘Hoeveel gevangenisstraf heeft Pieter gekregen?’ Mevrouw Van Kolfsschoten maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Dat weet ik niet. Met al die narigheid rond de echtscheiding is mij dat ontgaan.’ De grijze speurder keek haar peinzend aan. Het raderwerk van zijn denken draaide op volle toeren. ‘Welke officier van justitie,’ vroeg hij plotseling, ‘leidde de strafvervolging?’ Mevrouw Van Kolfsschoten legde haar handen in haar schoot. Berustend. Maar in haar ogen vonkte een kwaadaardig vuur. ‘Jules… Jules Schaaps.’ ‘Pieter van Buuren.’ De Cock knikte nadrukkelijk. ‘Dat moet hem zijn… de man die de dodelijke bedreigingen uitsprak.’ Vledder schoof op zijn stoel heen en weer. ‘De moordenaar?’ De grijze speurder antwoordde niet direct. Hij staarde enige tijd nadenkend voor zich uit. Zijn brede gezicht lag in een ernstige plooi. De jongste ontwikkelingen hadden zijn gedachtestroom op drift gebracht. Hij was er zich opeens pijnlijk van bewust dat het onderzoek in een beslissende fase was gekomen. ‘Pieter van Buuren,’ begon hij voorzichtig, ‘past in feite volkomen in het beeld dat ik mij van de moordenaar heb gevormd. Een man met een passie, een innerlijke gedrevenheid, voortgestuwd door een onverteerde haat. Toen mevrouw Van Kolfsschoten vertelde dat Jean-Paul Devoordere een studievriend van hem was, dat zij beiden aan de Technische Hogeschool in Delft hadden gestudeerd… was ik bijna overtuigd.’ Vledder keek hem verwonderd aan. ‘Bijna?’ vroeg hij ongelovig. ‘Hij moet het zijn. Het kan bijna niet anders. Zoals je zei: hij was de man die de dodelijke bedreigingen uitte… zowel ten aanzien van Vanderbruggen als ten aanzien van Devoordere. Hij heeft beide mannen goed gekend en… wat belangrijk is… hij heeft een motief.’ De Cock zwaaide afwerend. ‘Ten aanzien van Vanderbruggen.’ ‘Wat bedoel je?’ De Cock gebaarde met zijn handpalmen naar voren. ‘Volgens mevrouw Van Kolfsschoten had haar man, de bankier Vanderbruggen, vervalst bewijsmateriaal geproduceerd op basis waarvan Pieter van Buuren naar de gevangenis werd gezonden. Hieruit volgt nog geen motief voor de moord op Jean-Paul Devoordere.’ Vledder sloeg met zijn vuist op zijn bureau. ‘Er was een relatie, een enge relatie. Devoordere noemde hem gewoon Pieter.’ De Cock grijnsde. ‘Een man, die geen lef had om hem van kant te maken.’ Vledder kwam overeind. Zijn gezicht zag rood. ‘Dat was zeven jaar geleden. Toen was er nog geen veroordeling geweest… toen had Pieter van Buuren nog geen gevangenisstraf ondergaan.’ De Cock glimlachte fijntjes. De emoties van zijn jonge collega bevielen hem. ‘Het lijkt mij zinvol,’ sprak hij kalm, ‘dat wij eerst uitgebreide inlichtingen over Pieter van Buuren inwinnen. Voorlopig weten we van hem niet veel meer dan zijn naam. Zijn verblijfplaats is nog een raadsel.’ Hij zweeg even, wreef zich nadenkend achter in zijn nek. Plotseling keek hij op en strekte zijn rechterhand met uitgestoken wijsvinger naar Vledder uit. ‘Jij bent toch met Blonde Henny en de jonge Jean-Baptiste Devoordere naar onze Herkenningsdienst gegaan? Daar zijn toch aan beiden foto’s getoond?’ ‘Ja.’ ‘En de man die zij bedoelden, zat volgens hen niet in de collectie?’ De jonge rechercheur keek hem verschrikt aan. ‘Je hebt gelijk. Je hebt volkomen gelijk. Hij had erbij moeten zijn. Als die Pieter van Buuren inderdaad in de gevangenis heeft gezeten, dan moet de Herkenningsdienst aan het hoofdbureau een foto van hem hebben.’ De Cock knikte. ‘Het kan natuurlijk zijn dat onze Pieter van Buuren in de loop der jaren zozeer is veranderd, dat Jean-Baptiste en Blonde Henny hem niet meer van de foto herkenden.’ Hij gebaarde achteloos. ‘Maar dat is een probleem van latere zorg. We kunnen hem altijd nog in persoon confronteren… als het zover is. Vooreerst lijkt het mij zaak hem zo snel mogelijk op te sporen. Voor er een derde slachtoffer valt.’ De mond van de jonge rechercheur viel open. ‘Een derde slachtoffer?’ De Cock zuchtte diep. ‘Jules Ronald Schaaps.’ Commissaris Buitendam wuifde met een slanke hand. ‘Ik had toch graag dat je dit keer even ging zitten, De Cock.’ Zijn stem klonk ernstig, maar had toch een vriendelijke ondertoon. ‘Ik heb vanmorgen een uitgebreid onderhoud met onze officier van justitie gehad… zoals beloofd.’ Hij aarzelde even. ‘Meester Schaaps maakte op mij een verslagen indruk. Vooral toen ik jouw zienswijze… jouw beschuldigingen uitsprak. Ik moet je echter eerlijk bekennen, dat ik tijdens ons gesprek niet de indruk heb gekregen dat Schaaps volkomen openhartig was. Hij zei dat hij tijd nodig had voor overleg… dat hij zijn definitieve standpunt op een later tijdstip bekend zou maken. Tot zolang gaf hij jou volkomen carte blanche.’ De Cock keek zijn politiechef verbijsterd aan. ‘Carte blanche?’ vroeg hij ongelovig. Commissaris Buitendam knikte nadrukkelijk. ‘Je kunt met je onderzoek ongehinderd verdergaan… ook al zouden daarbij bepaalde zaken aan het licht komen, die de persoon van de officier van justitie ernstig zouden belasten.’ ‘Kan dat?’ Commissaris Buitendam maakte een misnoegd gebaartje. ‘Dat heb ik hem uiteraard niet gevraagd. In het kader van ons gesprek vond ik dat niet relevant. Maar gezien zijn houding moeten onthullingen niet uitgesloten worden geacht.’ De Cock wond zich op. ‘Waarom geeft hij geen volledige opening van zaken? Dat is voor alle partijen toch het beste?’ Commissaris Buitendam trok zijn schouders iets op. ‘Ik denk dat hij zich eerst over zijn eigen positie wil beraden.’ De Cock schoof wat ongeduldig een stoel bij. ‘Heeft meester Schaaps aan Carla van Heeteren de opdracht gegeven om niet naar haar flat te gaan? Heeft hij Jean-Paul Devoordere zijn pistool gegeven? Kent hij de moordenaar?’ ‘Ik heb op die vragen geen antwoord gekregen. Ik heb ze ook niet zo impliciet gesteld. Ik heb echter de indruk gekregen dat Schaaps zeer ernstig in deze moordzaak is verwikkeld. Jouw inzichten zijn juist, De Cock.’ De commissaris glimlachte wat vermoeid. ‘En dat zal je niet verbazen.’ De grijze speurder kon een grijns van voldoening niet onderdrukken. ‘Wat betekent… carte blanche?’ Commissaris Buitendam zocht tussen de bescheiden op zijn bureau. ‘Ik heb hier een verklaring, door meester Schaaps persoonlijk ondertekend, dat verder al jouw handelingen in dit onderzoek bij voorbaat zijn fiat hebben.’ De Cock snoof. ‘Dat is nogal wat.’ Buitendam overhandigde hem het stuk. Hij deed het met duidelijke tegenzin. ‘Ik hoop, De Cock,’ sprak hij bewogen, ‘dat je er een gepast gebruik van zult maken.’ De Cock stond op. In zijn hart gloorde iets van triomf. Hij bedwong een opkomende bekoring om het onderhoud met een spottende opmerking te besluiten. Met een vrolijke twinkeling in zijn ogen draaide hij zich om en liep de kamer uit. Met de deur in zijn hand keek hij naar Buitendam achter zijn bureau. De commissaris, vond hij, zat er zielig bij. Opgetogen tippelde De Cock de grote recherchekamer binnen. Het leek alsof zijn kuiten en voeten nieuwe impulsen hadden gekregen. Met een haast verende tred zweefde hij naar het bureau van Vledder. ‘Kom, m’n jong,’ riep hij enthousiast, ‘we gaan op pad. Schaaps is overstag gegaan. Hij heeft min of meer toegegeven dat hij bij die moordaffaire is betrokken.’ Hij zwaaide met de verklaring die hij van commissaris Buitendam had gekregen. ‘Ik heb van hem carte blanche. Ons staat nu niets meer in de weg om Pieter van Buuren aan te pakken. Hoever ben je? Heb je al wat inlichtingen ingewon…’ Hij stokte plotseling. Met zijn hoofd iets schuin monsterde hij de droevige uitdrukking op het gezicht van de jonge rechercheur. ‘Is… eh, is er wat?’ vroeg hij onzeker. Vledder liet zijn hoofd iets zakken. Met de rug van zijn hand wreef hij langs zijn droge lippen. ‘Er valt niets meer aan te pakken.’ De Cock keek hem verward aan. ‘Wat bedoel je?’ Het gezicht van de jonge rechercheur zag bleek. ‘Pieter van Buuren… Pieter van Buuren is dood.’ De Cock greep verschrikt naar zijn hoofd. ‘Dood?’ Vledder slikte. ‘Hij is ruim vier maanden geleden in het penitentiair ziekenhuis van het gevangeniswezen in Scheveningen aan een slopende ziekte overleden.{Na hun dood worden de gegevens van verdachte personen, zoals foto’s, vingerafdrukken en antecedenten, uit de politiesystemen genomen.} 18 De Cock plofte op de stoel achter zijn bureau. Hij zag er vermoeid uit. Het bericht dat Pieter van Buuren ruim vier maanden geleden was gestorven, had hem geschokt, verbijsterd. Het gehele beeld, dat hij zich van de afschuwelijke moorden had gevormd, stortte ineen. Hij wreef met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht. Tussen zijn gespreide vingers door keek hij naar Vledder aan het bureau tegenover hem. Ook de jonge rechercheur zat er verslagen bij. Nog geen halfuur geleden werden beiden beheerst door het blijde gevoel dat zij de oplossing van het raadsel dicht waren genaderd, dat de arrestatie van de moordenaar nog slechts een kwestie was van tijd. Nu leek het alsof ze nog even ver van de ontknoping waren verwijderd als op die zonnige zondagochtend in de Westerkerk. De grijze speurder stond van zijn stoel op en begon door de recherchekamer te stappen. Hij diende zijn chaotische gedachten opnieuw te ordenen. Pieter van Buuren, zo overwoog hij, moest in het geheel een belangrijke rol spelen. Dat was niet puur rationeel gedacht, maar hij wist dat zijn gevoel hem daarin niet bedroog. Pieter van Buuren was in die gehele affaire een sleutelfiguur. Waarom openbaarde die man al zeven jaar geleden dat hij Vanderbruggen en Devoordere naar het leven stond? Als mevrouw Van Kolfsschoten gelijk had — en hij had redenen om haar te geloven — waarom vervalste Vanderbruggen bewijsmateriaal om Pieter van Buuren naar de gevangenis te sturen? Wat zat daar achter? Had Schaaps, als officier van justitie, die vervalsingen doorzien? Zo ja, waarom werkte hij in zijn positie toch mee aan de veroordeling? Kende Jimmy de Munnick via Carla van Heeteren de achtergronden van het duistere spel? Had hij wellicht in zijn oude brandkast in Zandvoort een ordner met het opschrift Pieter van Buuren? De Cock drukte zijn handpalmen tegen zijn oren. De vragen dreunden door zijn hoofd. Eén vraag kwam steeds hamerend terug: Als Pieter van Buuren de moorden niet pleegde… wie deed het dan wel? Bij het bureau van Vledder bleef hij staan. ‘Hoeveel gevangenisstraf heeft Pieter van Buuren voor die zogenaamde oplichting gekregen?’ ‘Tweeënhalf jaar.’ De Cock floot tussen zijn tanden. ‘Een forse poeier voor een oplichting.’ ‘Zeker.’ De Cock keek hem verbaasd aan. ‘En hij stierf in het penitentiaire ziekenhuis in Scheveningen?’ Vledder knikte nadrukkelijk. ‘Pieter van Buuren had de gevangenisstraf, die hem was opgelegd, nog niet geheel ondergaan. Toen hij stierf had hij er ruim twee jaar en drie maanden opzitten.’ De Cock trok zijn wenkbrauwen samen. ‘Wanneer werd die veroordeling uitgesproken?’ ‘Ongeveer zeven jaar geleden. Zo omstreeks de tijd dat hij zijn bedreigingen uitsprak. Het was overigens een veroordeling bij verstek. Pieter van Buuren was een dag voor de terechtzitting naar het buitenland gevlucht… naar Frankrijk.’ ‘Verzoeken tot uitlevering?’ Vledder schudde zijn hoofd. ‘Zijn niet gedaan. Ongeveer drie jaar geleden kwam hij uit eigen beweging naar Nederland terug. Hij heeft toen nog enige tijd als vrij man rondgelopen, maar werd uiteindelijk gearresteerd om alsnog zijn straf uit te zitten.’ De Cock knikte begrijpend. Hij trok met duim en wijsvinger peinzend aan zijn onderlip. Een moment leek hij besluiteloos, toen slenterde hij met grote passen naar de kapstok en greep zijn oude regenjas. Vledder kwam hem na. ‘Waar ga je heen?’ De grijze speurder wurmde zich in een mouw. ‘Naar de Prinsengracht… naar het Paleis van Justitie. Ik wil het officiële dossier van de zaak Pieter van Buuren… compleet met het verslag van de griffier.’ Hij trok zijn gezicht tot een stalen masker. ‘En ik maak een geweldige heibel als iemand het onverhoopt uit het archief heeft laten verdwijnen.’ De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder keek de grijze speurder aan. ‘Zal ik hem nog opnemen?’ De Cock knikte bedaard. ‘Je weet nooit wie het is. Misschien wel de moordenaar, die zich komt melden.’ De jonge rechercheur liep lachend terug en nam de hoorn op. Van een afstandje keek De Cock toe, zijn oude hoedje nonchalant ver achter op zijn hoofd. Hij zag het gezicht van Vledder verstarren. Langzaam slenterde hij naderbij. De jonge rechercheur legde de hoorn op het toestel terug. ‘Het was meester Schaaps.’ ‘Onze officier?’ Vledder knikte. ‘Hij heeft dreigbrieven ontvangen. Vanavond om acht uur wordt hij in de flat van Carla van Heeteren verwacht.’ De scherpe blik van De Cock gleed door het vertrek. Hij nam alles nauwkeurig in zich op… het imponerende bankstel van roomwitte velours… de met zachtroze tapijt beklede wanden… de stijlvolle hoekkast met een droeve Pierrot in wit keramiek. Hij wreef zich achter in zijn nek. Hij worstelde met een vreemd gevoel van verwarring. Hoewel hij de innerlijke overtuiging had dat zijn zienswijze juist was, bekroop hem toch een gevoel van onzekerheid. Hij zuchtte diep en drukte de angst voor een mislukking uit zijn gedachten weg. De grijze speurder keek naar Vledder en naar de jonge Frans Raap, die hij voor deze bijzondere operatie had gecharterd. Met hun armen gevouwen voor de borst, leunden ze tegen de wand. Hun gezichten stonden somber; doordrongen van de ernst van het moment. ‘We moeten alles nog eens zorgvuldig doornemen,’ begon De Cock. Hij schoof de mouw van zijn colbert iets op en keek op zijn horloge. ‘We hebben nog ruim een uur voor de moordenaar komt. De moeilijkheid is dat wij Schaaps maar weinig bescherming kunnen bieden. Als de moordenaar niet de overtuiging heeft dat zijn slachtoffer alleen is, zal hij vermoedelijk niet toeslaan. Wij moeten dus voor hem onzichtbaar blijven… totdat hij zich voldoende heeft blootgegeven om tot een sluitende bewijsvoering te komen.’ Hij wendde zich tot meester Schaaps. ‘U behoeft niet bevreesd te zijn dat de moordenaar onmiddellijk op u zal schieten. Hij zal zich de tijd gunnen. Hij zal u eerst vertellen waarom hij tot uw dood heeft besloten. Zolang u rechtop blijft staan, loopt u geen gevaar. Dat gevaar treedt pas in op het moment dat u door uw knieën gaat.’ Schaaps likte aan zijn dunne lippen. ‘Hoe… eh, hoe bedoelt u dat?’ De Cock keek hem strak aan. ‘Precies zoals ik het zeg. De moordenaar zal u eerst willen vernederen. Hij zal van u verlangen, dat u hem zittend op uw knieën om genade smeekt.’ Schaaps kuchte indrukwekkend. ‘Hoe komt u aan die wijsheid?’ Het had een scherpe toon. De Cock grijnsde. ‘Als u de processen-verbaal, die wij van de moorden hebben opgemaakt en aan u hebben toegezonden, nauwkeurig had doorgelezen… en uw intelligentie was toereikend geweest… dan bezat u dezelfde wijsheid. De vermoorde Vanderbruggen en Devoordere hadden op hun pantalon, tot aan de hoogte van de knie, grijze wollen pluisjes van het berbertapijt. Die konden daar alleen gekomen zijn als ze op hun knieën over het tapijt waren gekropen. Begrijpt u, meester Schaaps, beide mannen gingen smekende de dood in.’ Hij strekte zijn rechterhand naar de officier van justitie uit. ‘Eenzelfde dood heeft de moordenaar ook u toegedacht.’ Meester Schaaps zag plotseling bleek. Zijn mond hing halfopen en zijn handen trilden. Van zijn hautaine houding was niets meer te bespeuren. ‘Wanneer komt u tussenbeide?’ vroeg hij angstig. De Cock glimlachte fijntjes. ‘Zoals ik al zei, wanneer ik meen dat het bewijs voldoende is. U weet toch uit eigen ervaring hoe zorgvuldig onze vaderlandse rechtbanken te werk gaan voor zij het schuldig uitspreken.’ Het klonk sarcastisch en De Cock wist dat. Hij keek de man voor hem onderzoekend aan. Er blonk angst in zijn ogen. Zweetdruppeltjes parelden op zijn bovenlip. Plotseling over-spoelde hem een golf van medelijden. Hij boog zich iets naar hem toe. ‘U… eh, u kunt zich nog terugtrekken.’ Schaaps aarzelde. Secondenlang. Toen schudde hij zijn hoofd. ‘Nee, De Cock,’ sprak hij met trillende stem, ‘ik trek mij niet meer terug. Nu niet meer.’ De grijze speurder legde vertrouwelijk een hand op zijn schouder. Op zijn gezicht lag een milde trek. ‘Dan wens ik u sterkte.’ De Cock keek weer op zijn horloge. Het was bijna zeven minuten voor achten. Ze hadden nu al meer dan een kwartier hun min of meer strategische posities ingenomen. De moordenaar diende bij verrassing te worden overmeesterd. En als het mogelijk was in een onweerlegbaar duidelijke situatie. Er mochten geen twijfels, geen vraagpunten overblijven. De Cock wilde geen enkele advocaat, hoe sluw ook, de kans geven om de gerechtigheid te doorkruisen. Vanaf de plek waar de grijze speurder zat, had hij een redelijk goed overzicht over de kamer… het roomwitte bankstel en de roze schemerlamp. Hij had aan de bestaande situatie onder geen beding iets willen veranderen. De moordenaar, zo realiseerde hij zich, kende het interieur. Een afwijking zou hem onmiddellijk opvallen en mogelijk zijn plannen doen wijzigen. Door de matglazen figuren van de scheidingswand kon hij het silhouet van de officier van justitie duidelijk onderscheiden. De kleine, toch wat tengere man, liep met nerveuze pasjes door de kamer heen en weer. De Cock bedacht dat hij niet onder de witte Pierrot had gekeken of het briefje met de intrigerende bijbeltekst er lag. Hij hoopte vurig dat de moordenaar het met zich mee zou voeren. Het kon mede als bewijs voor de moorden dienen. Verderop, dicht bij de deur van de slaapkamer, hoorde hij de ademhaling van Vledder. Het geluid was hem vertrouwd. Met enige vertedering dacht hij aan hun gezamenlijke strijd tegen de misdaad… aan de vele vergelijkbare, spannende situaties uit het verleden. Hij kende het temperament van zijn jonge collega en had hem extra op het hart gebonden zich niet door zijn emoties te laten leiden, maar het moment van ingrijpen juist te kiezen. Hij keek nog eens op zijn horloge. De tijd vergleed langzaam. Het was al enkele minuten over acht. Plotseling hoorde hij het klikken van het slot van de buitendeur. Hij voelde hoe de spieren van zijn lichaam zich extra spanden. De buitendeur klapte dicht. Er klonken voetstappen in de hal. En dan was er het tweede silhouet. In trage bewegingen gleed het op Schaaps toe. Er klonken stemmen… vage geluiden… woorden, die niet te onderkennen waren. De Cock zag de beide schaduwbeelden tegenover elkaar staan. De nietige gestalte van Schaaps drukte de expressie van verbazing en trillende angst uit. Er was een dialoog… kalm, zonder stemverheffing. En ineens was er dat beslissende moment. De figuur van Schaaps kromp ineen. Zijn handen staken vooruit, gevouwen tot een bede. De Cock gilde en plotseling was er rumoer… het stampen van voetstappen en het korte droge knallen van schoten uit een revolver. Toen de grijze speurder in de woonkamer kwam, lag Schaaps bloedend op de vloer. Vledder en Frans Raap stonden gebogen over een man. Toen hij ontwapend omhoog kroop, keek De Cock hem aan. Achter hem hijgde Vledder. ‘Henri la Croix.’ 19 De Cock leunde behaaglijk achterover in zijn leren fauteuil. Hij voelde zich voldaan, ontspannen. Hij keek naar Dick Vledder en Frans Raap op de brede bank tegenover hem. De vriendelijke accolades rond zijn mond dartelden vrolijk. Op het uitdrukkelijk verlangen van zijn beide jonge collega’s had hij hen uitgenodigd voor een soort slotakkoord bij hem thuis. Hij had zich niet lang laten smeken, maar zich onmiddellijk bereid verklaard om opening van zaken te geven… om het mysterie van de smekende dood volledig uit de doeken te doen. Hij kwam iets voorover, pakte een fles verrukkelijke cognac uit het wijnrek en schonk de edele drank in fraaie, diepbolle glazen. Met zichtbare vreugde hief hij zijn eigen glas, omklemde het met de volle hand en liet de nectar zachtjes schommelen. ‘Op de misdaad,’ proostte hij spottend. Mevrouw De Cock, feestelijk gekleed in een zachtgroen gewaad, bracht schalen vol lekkernijen en zette die op de ronde tafel. Daarna ging ze in de fauteuil naast die van haar man zitten. ‘Hoe is het nu met meester Schaaps?’ vroeg ze oprecht belangstellend. De Cock nam een teugje van zijn cognac. ‘Redelijk, heel redelijk. Hij is alweer thuis uit het ziekenhuis. De beide kogels, die hem troffen, hebben betrekkelijk weinig schade aangericht. Er zijn geen vitale delen geraakt.’ Vledder boog zich naar voren. ‘In de krant stond dat hij dodelijk was getroffen.’ De Cock knikte. ‘Dat was een misleiding… op mijn uitdrukkelijk verzoek. In overleg met Schaaps heb ik de journalisten opzettelijk een verkeerde voorstelling van zaken gegeven. Je zult hebben gemerkt dat ook de arrestatie van Henri la Croix onvermeld bleef.’ Vledder keek hem verbaasd aan. ‘Waarom?’ De Cock negeerde de vraag. Hij nam uit de zijzak van zijn colbert een doosje en pakte daaruit een klein apparaatje. Het was nauwelijks een millimeter dik en had een lengte van ongeveer vijf centimeter. Met zijn tientallen aansluitingspolen aan beide zijden leek het op een surrealistische uitbeelding van een duizendpoot. Hij hield het omhoog. ‘Een compacte miniaturisering…’ sprak hij plechtig, ‘een verkleining van ingewikkelde elektronische schakelmogelijkheden; uitermate geschikt om computers samen te bundelen in miniatuurschakeltechnieken.’ Hij grinnikte. ‘Korter gezegd… een superchip.’ Hij liet het apparaatje rondgaan. ‘Jean-Baptiste Devoordere heeft mij dit uit de magazijnen van International Electronics in bruikleen gegeven omdat ik met eigen ogen wel eens wilde zien door welke wonderen onze samenleving zo drastisch verandert.’ Mevrouw De Cock keek haar man verwonderd aan. ‘Wat moeten wij met dat apparaatje. Je zou ons van de moorden vertellen.’ De grijze speurder maakte een afwerend gebaar. ‘Daar was ik juist mee begonnen,’ reageerde hij bedaard. ‘Deze exclusieve superchip is de uitvinding van een man, die zijn leven triest en onverdiend in gevangenschap eindigde.’ Vledder verschoof in zijn fauteuil. ‘Pieter van Buuren.’ ‘Juist, Pieter van Buuren, een bijzonder begaafd man, die moederziel alleen, zonder de weelde van een uitgebreid laboratorium, tot de ontwikkeling van de superchip kwam… een uitvinding die de kroon had moeten zetten op zijn enorme inventiviteit, maar aanleiding werd tot diepe vernederingen.’ Hij zweeg even, nam het apparaatje weer terug en borg het zorgvuldig in het doosje. ‘De directie van International Electronics, een Nederlandse onderneming met wereldwijde vertakkingen, besefte dat ze zich een bijna onaantastbare monopoliepositie zou kunnen verwerven als zij een dergelijke superchip in hun producten zouden kunnen verwerken. Toen het gerucht van die fantastische uitvinding zich verspreidde, zocht Jean-Paul Devoordere contact met Pieter van Buuren, die hij nog uit zijn studietijd kende. Hij probeerde middels aanlokkelijke voorstellen met Van Buuren tot een vergelijk te komen.’ Mevrouw De Cock keek haar man even van terzijde aan. ‘Dat lukte niet?’ ‘Pieter van Buuren was van mening dat zijn uitvinding te vroeg was gekomen… dat de wereld er nog niet rijp voor was… en besloot de superchip voorlopig niet in de openbaarheid te brengen.’ Frans Raap slikte. ‘En toen?’ De Cock staarde somber voor zich uit. ‘Op een nacht drongen gewapende inbrekers het huis en het atelier van Pieter van Buuren binnen en roofden alles wat met de superchip verband hield: ontwerpen, modellen, tekeningen. Pieter van Buuren begreep, dat de overval het werk was van Jean-Paul Devoordere, die met kapitaal van International Electronics mensen had gehuurd om de inbraak bij hem te plegen. Hoewel hij daarvoor geen bewijzen had, stelde hij de maatschappij aansprakelijk en dreigde dat wanneer International Electronics zijn superchip in welke vorm ook op de markt zou brengen, hij, Van Buuren, de internationale pers en de Nederlandse justitie zou inschakelen.’ Vledder grijnsde. ‘International Electronics had wel de uitvinding, maar kon daar voorlopig weinig mee doen.’ De Cock knikte instemmend. ‘Jean-Paul Devoordere besprak de situatie met zijn vriend, de bankier Vanderbruggen. Pieter van Buuren had voor de ontwikkeling van zijn uitvinding bij de IJsselsteinse Bank wel eens kleine leningen gesloten. Vanderbruggen wist wel een middel om de lastige en inmiddels bedreigingen uitsprekende Van Buuren weg te werken. Hij vervalste van de leningen bepaalde onderpandbescheiden, stapte daarmee naar zijn vriend meester Schaaps en beschuldigde Pieter van Buuren van fraude.’ De Cock pauzeerde even, nam een flinke teug van zijn cognac. ‘Of meester Schaaps,’ ging hij voorzichtig verder, ‘de vervalsingen heeft doorzien, weet ik niet. Mogelijk heeft hij kritiekloos de bewijsvoering van zijn vriend Vanderbruggen aanvaard. Hoe het ook zij, de officier van justitie besloot tot een strafvervolging.’ De grijze speurder blikte om zich heen. ‘En dat vormde de prelude… het voorspel tot de latere moorden.’ Frans Raap maakte een onzeker gebaartje. ‘Ik moet je eerlijk zeggen dat ik er nog niet veel van begrijp.’ De Cock glimlachte beminnelijk. ‘Jij bent ook maar zijdelings bij het onderzoek betrokken geweest. Pieter van Buuren ging namelijk niet naar de gevangenis… niet direct. Voor de terechtzitting vluchtte hij naar Frankrijk. Hij had de vrouw, met wie hij al tientallen jaren samenleefde, graag meegenomen, maar ze voelde zich te ziek om hem in een zwervend bestaan te volgen. Drie jaar geleden verslechterde haar gezondheidstoestand zo ernstig, dat Pieter van Buuren uit zijn ballingschap terugkeerde. Ze zijn nog twee maanden bij elkaar geweest. Toen stierf Maria la Croix.’ Vledder en mevrouw De Cock reageerden vrijwel tegelijk. ‘Maria la Croix!’ riepen ze verbaasd. De grijze speurder knikte met een zucht. ‘De moeder van Henri.’ Vledder boog zich met een ruk naar voren. ‘Dan is… dan is Pieter van Buuren…’ ‘… zijn natuurlijke vader,’ vulde De Cock aan. ‘Maria en Pieter waren niet getrouwd. Henri kreeg bij zijn geboorte de naam van zijn moeder.’ Vledder liet zich in zijn fauteuil terugvallen. ‘Het begint mij te dagen. Het was…’ De Cock stak afwerend zijn hand op. ‘Pas aan het sterfbed van zijn vader in het penitentiaire ziekenhuis in Scheveningen ervoer Henri de ware toedracht. De jonge La Croix was ontsteld, verbitterd dat de mensen die hij van nabij kende, zijn vader en zijn moeder op een zo afschuwelijke wijze geestelijk hadden verminkt en vernederd. Henri bezwoer zijn stervende vader dat hij hem zou wreken… dat hij er persoonlijk op zou toezien, dat aan hem alsnog recht zou worden gedaan. Henri — zo heeft hij mij tijdens zijn verhoor verteld — meende op dat moment wat hij zei. Toen hij echter van Scheveningen met zijn auto naar huis reed, besefte hij dat zo’n wraakactie geen nut had, dat hij daarmee het gedane onrecht niet meer kon goedmaken. Thuisgekomen vertelde hij zijn vrouw van de dood van zijn vader… het trieste verhaal van zijn leven en de toezegging, die hij zijn stervende vader had gedaan. Tot zijn verbazing was Stella het onmiddellijk met hem eens. Ze preste Henri ertoe om zijn gelofte aan zijn vader gestand te doen en het was haar voorstel om als eerste slachtoffer van de reeks de bankier Vanderbruggen te kiezen.’ Mevrouw De Cock reageerde verward. ‘Haar eigen vader.’ De grijze speurder knikte. Hij voelde een zekere loomheid over zich komen en schonk zich nog eens in. ‘Vanaf dat moment dreef Stella Henri voort. Het was haar plan om de moorden in de flat van Carla van Heeteren te laten plaatsvinden. Zij wist dat Jimmy de Munnick haar vader en zijn vrienden al jarenlang chanteerde en meende, terecht, dat de recherche de moordenaar daardoor in de verkeerde richting zou zoeken.’ Mevrouw De Cock gebaarde ontzet. ‘Maar waarom?’ De Cock maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Ik heb tot nu toe in vrijwel elk onderzoek fouten gemaakt. Ik heb mij daar vroeger aan geërgerd. Nu niet meer. Ik weet dat ze onvermijdelijk zijn. Ik kende van het begin af aan een vrouw, die mij onmiddellijk op het juiste spoor had kunnen brengen als… als ik mij de moeite had genomen om een uitgebreid babbeltje met haar te maken.’ Vledder keek hem fronsend aan. ‘Wie?’ De Cock glimlachte vermoeid. ‘De oude huishoudster van Vanderbruggen in Laren. Toen ik het verhaal van Henri kende, heb ik dat verzuim goedgemaakt. Ik vernam van haar dat Stella al jarenlang een intieme verhouding onderhield met een bekende televisieregisseur uit het Gooi en dat het kind dat zij ter wereld bracht, vermoedelijk geen kind van Henri was. Stella, en nu citeer ik haar moeder, lijkt in vele opzichten op haar vader, zonder genade, hard, meedogenloos. Toen haar ter ore kwam dat haar moeder en haar broer Marius afstand van hun erfdeel hadden gedaan, moet in haar reeds het plan zijn gerijpt om zich van haar vader te ontdoen.’ Frans Raap grinnikte. ‘Het verhaal van Henri la Croix en zijn wraakbelofte aan zijn stervende vader moet haar als muziek in de oren hebben geklonken.’ Een tijdlang zwegen allen. Mevrouw De Cock bracht nieuwe lekkernijen en de grijze speurder verontschuldigde zich dat hij tijdens zijn verhaal een slecht gastheer was geweest. Het gesprek werd algemener en de affaire van de smekende dood vergleed wat naar de achtergrond. Toen Vledder en Frans Raap vrolijk afscheid hadden genomen en de buitendeur achter hen was dichtgevallen, liep mevrouw De Cock op haar man toe. ‘Ik ben niet tevreden,’ sprak ze hoofdschuddend. ‘Ik heb het waar jouw collega’s bij waren niet willen vragen, maar hoe konden twee zo intelligente mensen… en dat waren Vanderbruggen en Devoordere toch… zo gemakkelijk in de val lopen?’ De grijze speurder maakte een triest gebaar. ‘Geld, geld is macht. En macht is de hoogste vorm van recht. Er is een beroemde spreuk, die dat prachtig weergeeft; hoc volo, sic jubeo, sit pro ratione voluntas. Of in redelijk Nederlands: dit wil ik, zo beveel ik het en mijn wil zij u een voldoende reden. Deze hautaine gedachtegang vindt men bij vele invloedrijke, gefortuneerde mensen. Ze menen in hun hooghartigheid elke hindernis te kunnen nemen… elk probleem aan te kunnen.’ Mevrouw De Cock reageerde wat kriegel. ‘Dat verklaart misschien waarom men jou zo lang buiten de werkelijke feiten hield, maar wat dreef hen om naar die flat in de Molenwijk te gaan? Wat stond er in die dreigbrieven?’ De grijze speurder nam nog een slok van zijn cognac. ‘Ik heb die dreigbrieven niet gelezen,’ sprak hij bedachtzaam. Henri la Croix vertelde mij dat de kernzin van de brief aan Vanderbruggen luidde: Wilt u meer van de kidnapping weten, kom dan naar de flat van Carla van Heeteren. Hij had die brief na de moord uit de zakken van Vanderbruggen gehaald, omdat hij meende daarmee een enorme stommiteit te hebben begaan.’ ‘Een stommiteit?’ De Cock knikte. ‘De twee brieven die Vanderbruggen mij op de morgen van de doop overhandigde, waren normaal met de post verzonden. De brief, waarmee Henri la Croix zijn schoonvader naar de flat van Carla van Heeteren lokte, droeg Henri in de kerk al bij zich. Hij speelde de brief Vanderbruggen in handen, toen ze na de plechtigheid in Laren aankwamen. Deze brief was niet met de post gekomen. Dat kon ook niet, want de post doet op zondag geen bestelling. Henri meende — en daar zit een kern van waarheid in — dat wanneer wij die brief — ongefrankeerd — bij de dode Vanderbruggen zouden vinden, het spoor direct in zijn richting zou wijzen. In de dreigbrief aan Devoordere wordt een duidelijke toespeling gedaan op het motief. Daarin stond: Ik bezit alle fabricatietechnieken van de door u gestolen superchip. Mijn voorwaarden om deze niet aan Japan te verkopen, kunt u ervaren om 17.00 uur in de flat van Carla van Heeteren. Deze brief bracht Devoordere tot wanhoop. De wereldpositie van zijn International Electronics was in gevaar. Bovendien ondertekende Henri la Croix deze dreigbrief met de naam Pieter van Buuren.’ ‘Wat?’ De Cock grinnikte. ‘Duidelijker kon het niet.’ ‘Maar Pieter van Buuren was dood.’ De Cock knikte. ‘Dat wisten zowel Schaaps als Devoordere. Het beangstigende was dat men nu niet wist uit welke hoek het gevaar kwam. In ieder geval een man die, in tegenstelling tot Pieter van Buuren, wel het lef had. De moord op Vanderbruggen kon aanvankelijk op vele manieren worden uitgelegd. Maar zowel Schaaps als Devoordere beseften dat de bankier aan de onbekende dreiging ten offer was gevallen.’ Mevrouw De Cock schudde vertwijfeld haar hoofd. ‘Toch ging Devoordere naar de flat.’ De grijze speurder knikte traag. ‘Schaaps en Devoordere hebben uitgebreid overlegd wat te doen. Als ze mij erbij betrokken, dan zou — zo begrepen ze — ook de onfrisse affaire Pieter van Buuren boven water moeten komen.’ ‘Daar zagen ze tegenop?’ De Cock zuchtte. Jean-Paul Devoordere dacht dat hij het wel zou klaren. Immers, als het om geld ging… hij beschikte over ruime fondsen. Voor alle zekerheid leende Schaaps hem zijn pistool en de machtige directeur van International Electronics reed zijn dood tegemoet.’ Het klonk cynisch. ‘Wat stond er in die brief aan meester Schaaps?’ De Cock grijnsde. ‘Als u wilt weten waarom Vanderbruggen en Devoordere stierven, kom dan…’ Mevrouw De Cock knikte droevig. ‘Meester Schaaps was eindelijk bereid open kaart te spelen en lichtte jou in.’ ‘Precies.’ ‘Wat gebeurt er met Jimmy de Munnick?’ De Cock gebaarde achteloos. ‘Op mijn aanraden heeft Schaaps zijn collega, de officier van justitie in het arrondissement Haarlem ingelicht. De kluis in Zandvoort werd gisteren geopend en Carla van Heeteren en Jimmy de Munnick zijn vannacht in een hotelletje in Rotterdam gearresteerd. Naar Mooie Robbie wordt nog gezocht.’ ‘En Stella?’ De grijze speurder glimlachte fijntjes. ‘Vledder vroeg aan mij in het begin van de avond waarom er in de kranten verkeerde berichten stonden. Nederlandse dagbladen en tijdschriften worden ook in het buitenland gelezen. Ik vermoedde dat Stella in Zwitserland verbleef. Henri la Croix heeft mij dat bevestigd. Hij had ook nog regelmatig telefonisch contact met zijn vrouw. Door mijn valse berichtgeving meent Stella, dat Henri la Croix zijn wraakactie heeft voltooid… en nog op vrije voeten is.’ Hij frommelde wat vermoeid in het borstzakje van zijn colbert. ‘Vanmorgen kreeg ik persoonlijk van haar een telegram, waarin ze haar man openlijk van de moorden beschuldigt.’ Mevrouw De Cock snoof. ‘Wat een… een duivelin.’ De grijze speurder keek op zijn horloge. ‘Het is bijna tien uur,’ sprak hij loom. ‘Over ruim twaalf minuten komt vanuit Bazel de Lorelei-expres in het Centraal Station aan. In die trein zit Stella met haar baby.’ ‘Moet je er niet heen?’ De Cock keek hoofdschuddend naar zijn vrouw. ‘Voor een oplettend comité van ontvangst is gezorgd.’